Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
-
strikt:
- contraignant; coercitif; formel; rigoureux; consciencieux; précisément; consciencieusement; impératif; exactement; minutieux; soigneux; précis; exact; méticuleux; méticuleusement; coactif; minutieusement; stricte; rigide; strictement; conforme aux règles; péremptoire; inflexible; ponctuel; ponctuellement
- strikken:
-
Wiktionary:
- strikt → absolument, sévèrement, littéral
- strikt → rigoureux
- strikken → lier, attirer, enrouler
-
Gebruikers suggesties voor strikt:
- strict
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor strikt (Nederlands) in het Frans
strikt:
-
strikt (stringent; dwingend; bindend; streng)
contraignant; coercitif; formel; rigoureux; consciencieux; précisément; consciencieusement; impératif; exactement; minutieux; soigneux; précis; exact; méticuleux; méticuleusement; coactif; minutieusement-
contraignant bijvoeglijk naamwoord
-
coercitif bijvoeglijk naamwoord
-
formel bijvoeglijk naamwoord
-
rigoureux bijvoeglijk naamwoord
-
consciencieux bijvoeglijk naamwoord
-
précisément bijvoeglijk naamwoord
-
consciencieusement bijvoeglijk naamwoord
-
impératif bijvoeglijk naamwoord
-
exactement bijvoeglijk naamwoord
-
minutieux bijvoeglijk naamwoord
-
soigneux bijvoeglijk naamwoord
-
précis bijvoeglijk naamwoord
-
exact bijvoeglijk naamwoord
-
méticuleux bijvoeglijk naamwoord
-
méticuleusement bijvoeglijk naamwoord
-
coactif bijvoeglijk naamwoord
-
minutieusement bijvoeglijk naamwoord
-
-
strikt (volgens de regels; streng)
stricte; rigide; strictement; conforme aux règles-
stricte bijvoeglijk naamwoord
-
rigide bijvoeglijk naamwoord
-
strictement bijvoeglijk naamwoord
-
conforme aux règles bijvoeglijk naamwoord
-
-
strikt (streng; stringent; onvermurwbaar)
rigide; péremptoire; méticuleux; minutieux; minutieusement; méticuleusement; inflexible-
rigide bijvoeglijk naamwoord
-
péremptoire bijvoeglijk naamwoord
-
méticuleux bijvoeglijk naamwoord
-
minutieux bijvoeglijk naamwoord
-
minutieusement bijvoeglijk naamwoord
-
méticuleusement bijvoeglijk naamwoord
-
inflexible bijvoeglijk naamwoord
-
-
strikt (punctueel; stipt; precies; exact)
Vertaal Matrix voor strikt:
Verwante woorden van "strikt":
Wiktionary: strikt
strikt
Cross Translation:
-
-
- absolument; sévèrement → bepaald; beslist; per se; strikt; volstrekt; vooral; zeker; absoluut; ten enenmale; streng
-
Qui faire preuve de rigueur, qui est d’une sévérité inflexible.
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• strikt | → littéral | ↔ literal — following the letter or exact words, not taking liberties |
strikken:
-
strikken (in de val laten lopen)
attirer dans un piège; piéger; tendre un piège à-
attirer dans un piège werkwoord
-
piéger werkwoord (piège, pièges, piégons, piégez, piègent, piégais, piégait, piégions, piégiez, piégaient, piégai, piégas, piéga, piégâmes, piégâtes, piégèrent, piégerai, piégeras, piégera, piégerons, piégerez, piégeront)
-
tendre un piège à werkwoord
-
-
strikken (knevelen; binden; vastbinden; vastmaken; knopen)
ligoter; nouer; lier; attacher; relier; bâillonner; garrotter; fixer; ficeler-
ligoter werkwoord (ligote, ligotes, ligotons, ligotez, ligotent, ligotais, ligotait, ligotions, ligotiez, ligotaient, ligotai, ligotas, ligota, ligotâmes, ligotâtes, ligotèrent, ligoterai, ligoteras, ligotera, ligoterons, ligoterez, ligoteront)
-
nouer werkwoord (noue, noues, nouons, nouez, nouent, nouais, nouait, nouions, nouiez, nouaient, nouai, nouas, noua, nouâmes, nouâtes, nouèrent, nouerai, noueras, nouera, nouerons, nouerez, noueront)
-
lier werkwoord (lie, lies, lions, liez, lient, liais, liait, liions, liiez, liaient, liai, lias, lia, liâmes, liâtes, lièrent, lierai, lieras, liera, lierons, lierez, lieront)
-
attacher werkwoord (attache, attaches, attachons, attachez, attachent, attachais, attachait, attachions, attachiez, attachaient, attachai, attachas, attacha, attachâmes, attachâtes, attachèrent, attacherai, attacheras, attachera, attacherons, attacherez, attacheront)
-
relier werkwoord (relie, relies, relions, reliez, relient, reliais, reliait, reliions, reliiez, reliaient, reliai, relias, relia, reliâmes, reliâtes, relièrent, relierai, relieras, reliera, relierons, relierez, relieront)
-
bâillonner werkwoord (bâillonne, bâillonnes, bâillonnons, bâillonnez, bâillonnent, bâillonnais, bâillonnait, bâillonnions, bâillonniez, bâillonnaient, bâillonnai, bâillonnas, bâillonna, bâillonnâmes, bâillonnâtes, bâillonnèrent, bâillonnerai, bâillonneras, bâillonnera, bâillonnerons, bâillonnerez, bâillonneront)
-
garrotter werkwoord (garrotte, garrottes, garrottons, garrottez, garrottent, garrottais, garrottait, garrottions, garrottiez, garrottaient, garrottai, garrottas, garrotta, garrottâmes, garrottâtes, garrottèrent, garrotterai, garrotteras, garrottera, garrotterons, garrotterez, garrotteront)
-
fixer werkwoord (fixe, fixes, fixons, fixez, fixent, fixais, fixait, fixions, fixiez, fixaient, fixai, fixas, fixa, fixâmes, fixâtes, fixèrent, fixerai, fixeras, fixera, fixerons, fixerez, fixeront)
-
ficeler werkwoord (ficelle, ficelles, ficelons, ficelez, ficellent, ficelais, ficelait, ficelions, ficeliez, ficelaient, ficelai, ficelas, ficela, ficelâmes, ficelâtes, ficelèrent, ficellerai, ficelleras, ficellera, ficellerons, ficellerez, ficelleront)
-
-
strikken (vastknopen; aan elkaar knopen; knopen; aan elkaar binden)
attacher ensemble; nouer; attacher; lier ensemble; lier; rattacher; attacher l'un à l'autre-
attacher ensemble werkwoord
-
nouer werkwoord (noue, noues, nouons, nouez, nouent, nouais, nouait, nouions, nouiez, nouaient, nouai, nouas, noua, nouâmes, nouâtes, nouèrent, nouerai, noueras, nouera, nouerons, nouerez, noueront)
-
attacher werkwoord (attache, attaches, attachons, attachez, attachent, attachais, attachait, attachions, attachiez, attachaient, attachai, attachas, attacha, attachâmes, attachâtes, attachèrent, attacherai, attacheras, attachera, attacherons, attacherez, attacheront)
-
lier ensemble werkwoord
-
lier werkwoord (lie, lies, lions, liez, lient, liais, liait, liions, liiez, liaient, liai, lias, lia, liâmes, liâtes, lièrent, lierai, lieras, liera, lierons, lierez, lieront)
-
rattacher werkwoord (rattache, rattaches, rattachons, rattachez, rattachent, rattachais, rattachait, rattachions, rattachiez, rattachaient, rattachai, rattachas, rattacha, rattachâmes, rattachâtes, rattachèrent, rattacherai, rattacheras, rattachera, rattacherons, rattacherez, rattacheront)
-
attacher l'un à l'autre werkwoord
-
Conjugations for strikken:
o.t.t.
- strik
- strikt
- strikt
- strikken
- strikken
- strikken
o.v.t.
- strikte
- strikte
- strikte
- strikten
- strikten
- strikten
v.t.t.
- heb gestrikt
- hebt gestrikt
- heeft gestrikt
- hebben gestrikt
- hebben gestrikt
- hebben gestrikt
v.v.t.
- had gestrikt
- had gestrikt
- had gestrikt
- hadden gestrikt
- hadden gestrikt
- hadden gestrikt
o.t.t.t.
- zal strikken
- zult strikken
- zal strikken
- zullen strikken
- zullen strikken
- zullen strikken
o.v.t.t.
- zou strikken
- zou strikken
- zou strikken
- zouden strikken
- zouden strikken
- zouden strikken
en verder
- ben gestrikt
- bent gestrikt
- is gestrikt
- zijn gestrikt
- zijn gestrikt
- zijn gestrikt
diversen
- strik!
- strikt!
- gestrikt
- strikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor strikken:
Verwante woorden van "strikken":
Wiktionary: strikken
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• strikken | → lier | ↔ binden — (transitiv) durch ein Band zusammenhalten |
• strikken | → attirer | ↔ ködern — jemanden oder ein Tier anlocken, in eine Falle locken |
• strikken | → enrouler | ↔ schlingen — sich sehr fest um etwas wickeln |
• strikken | → lier | ↔ tie — to attach or fasten with string |