Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
juste
|
|
eerlijke; rechtschapene; rechtvaardige
|
lisse
|
|
schering
|
plat
|
|
diner; eten; etensbakje; gerecht; kost; kosten; maal; maaltijd; onkosten; plaat; presenteerblaadje; schotel; schoteltje; trog; uitgaaf; uitgaven; voederkrib; voedertrog; voedingsmiddelen; voedsel
|
uniforme
|
|
tenue; uniform
|
égal
|
|
gelijke; weerga
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
fixe
|
star; strak; verstard
|
bestendig; chagrijnig; definitief; geconcentreerd; ingespannen; knorrig; korzelig; nors; nurks; onafgewend; onbuigzaam; onveranderlijk; onverzettelijk; permanent; stijfkoppig; stug; taai; van sterk gehalte; vastgesteld; vaststaand; verdiept
|
fixement
|
star; strak; verstard
|
onbuigzaam; onverzettelijk; stijfkoppig; stug; taai
|
impassible
|
star; strak; verstard
|
bedaard; chagrijnig; emotieloos; gelijkmoedig; gerust; gevoelloos; hard; hardvochtig; harteloos; kalm; knorrig; koel; koelbloedig; korzelig; koud; liefdeloos; luchthartig; nors; nurks; onaandoenlijk; onaangebroken; onaangedaan; onaangeroerd; onaangetast; onbekommerd; onberoerd; onbesuisd; onbewogen; onbezorgd; onbuigzaam; onderkoeld; ongebruikt; ongehinderd; ongemoeid; ongeopend; ongestoord; ongevoelig; onverschillig; onverschrokken; onverstoord; onverzettelijk; onverzwakt; rustig; stijfkoppig; stug; taai; vrijuit; zielloos; zorgeloos
|
juste
|
nauw; nauwsluitend; strak
|
aannemelijk; beslist; braaf; chagrijnig; correct; daarnet; degelijk; eerlijk; eng; fair; feitelijk; geconcentreerd; gefundeerd; gegrond; geheid; geldig; gewis; goed; grondig; heus; ingespannen; integer; juist; kloppend; knorrig; korzelig; krap; krek; logisch; met weinig ruimte; nauw; net; nog maar; nors; nurks; onbesproken; onkreukbaar; op goede gronden steunend; pas; precies; rakelings; rechtgeaard; rechtschapen; rechtvaardig; reëel; solide; steekhoudend; stellig; ternauwernood; uitgerekend; valabel; valide; van sterk gehalte; vast; vast en zeker; verdiept; voorzeker; waar; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker; zojuist; zonet; zorgvuldig
|
lisse
|
effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit
|
glad neerliggend; sluik
|
plat
|
effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit
|
eenvormig; glad neerliggend; sluik; uniform
|
raide
|
nauw; nauwsluitend; star; strak; verstard
|
afgemeten; beschonken; bezopen; chagrijnig; dronken; harkerig; houterig; knorrig; korzelig; krukkig; ladderzat; nors; nurks; onbeholpen; onbuigzaam; onhandig; onverzettelijk; opgemeten; platzak; schutterig; slungelig; stijf; stijfjes; stijfkoppig; stijve; stram; stroef; stug; stumperig; stuntelig; sukkelig; taai; zat
|
rigide
|
star; strak; verstard
|
chagrijnig; fel; gestreng; hanig; knorrig; korzelig; met grote juistheid; nauwgezet; niet toegevend; nors; nurks; onbuigzaam; onvermurwbaar; onverzettelijk; pinnig; scherp; snibbig; stijfkoppig; streng; strikt; stringent; stug; taai; vinnig; vlijmend; volgens de regels
|
sans cérémonies
|
effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit
|
botweg
|
sans détours
|
effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit
|
bot; botweg; cru; direct; eerlijk; fideel; kaarsrecht; kernachtig; kortaf; lijnrecht; loodrecht; met open vizier; onbewimpeld; ongezouten; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openhartig; openlijk; oprecht; platweg; raak; recht; rechttoe rechtaan; rondborstig; ronduit; trouwhartig; vrij; vrijelijk; vrijuit; zonder omhaal; zonder omwegen
|
sans égards
|
effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit
|
botweg
|
serré
|
nauw; nauwsluitend; strak
|
beklemd; bekneld; bekrompen; benepen; chagrijnig; dringend; eng; geklemd; kleingeestig; kleinzielig; klemgereden; klemgezet; klemmend; knorrig; korzelig; krap; met spoed; met weinig ruimte; nauw; nors; nurks; onbuigzaam; onverzettelijk; smal; smalletjes; spoedeisend; stijfkoppig; stug; taai; urgent; van geringe breedte
|
tendu raide
|
strak; strakgespannen
|
|
tout net
|
effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit
|
bot; botweg; gladaf; kortaf; zonder omhaal
|
uniforme
|
effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit
|
compatibel; eender; eenvormig; exact hetzelfde; geheel gelijk; gelijk; gelijkslachtig; gelijkvormig; hetzelfde; homogeen; identiek; net zo; uniform; verenigbaar
|
uniformément
|
effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit
|
eenvormig; uniform
|
égal
|
effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit
|
analoog; congruent; desgelijks; dito; eender; eenvormig; evenzo; exact hetzelfde; geheel gelijk; gelijk; gelijkaardig; gelijkslachtig; gelijksoortig; hetzelfde; idem; idem dito; identiek; net zo; om het even; ook; op dezelfde wijze; precies hetzelfde; precies zo; soortgelijk; uniform
|
étroit
|
nauw; nauwsluitend; strak
|
bekrompen; eng; kleinburgerlijk; krap; met weinig ruimte; nauw; smal; smalletjes; van geringe breedte
|
étroitement
|
nauw; nauwsluitend; strak
|
eng; krap; met weinig ruimte; nauw; smal; smalletjes; van geringe breedte
|