Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- stotteren:
-
Wiktionary:
- stotteren → bafouiller, balbutier, bégayer
- stotteren → bégaiement
- stotteren → balbutier, bégayer, bégaiement
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor stotteren (Nederlands) in het Frans
stotteren:
-
stotteren (haperen; hakkelen; stamelen)
bégayer; bredouiller; balbutier-
bégayer werkwoord (bégaye, bégayes, bégayons, bégayez, bégayent, bégayais, bégayait, bégayions, bégayiez, bégayaient, bégayai, bégayas, bégaya, bégayâmes, bégayâtes, bégayèrent, bégayerai, bégayeras, bégayera, bégayerons, bégayerez, bégayeront)
-
bredouiller werkwoord (bredouille, bredouilles, bredouillons, bredouillez, bredouillent, bredouillais, bredouillait, bredouillions, bredouilliez, bredouillaient, bredouillai, bredouillas, bredouilla, bredouillâmes, bredouillâtes, bredouillèrent, bredouillerai, bredouilleras, bredouillera, bredouillerons, bredouillerez, bredouilleront)
-
balbutier werkwoord (balbutie, balbuties, balbutions, balbutiez, balbutient, balbutiais, balbutiait, balbutiions, balbutiiez, balbutiaient, balbutiai, balbutias, balbutia, balbutiâmes, balbutiâtes, balbutièrent, balbutierai, balbutieras, balbutiera, balbutierons, balbutierez, balbutieront)
-
Conjugations for stotteren:
o.t.t.
- stotter
- stottert
- stottert
- stotteren
- stotteren
- stotteren
o.v.t.
- stotterde
- stotterde
- stotterde
- stotterden
- stotterden
- stotterden
v.t.t.
- heb gestotterd
- hebt gestotterd
- heeft gestotterd
- hebben gestotterd
- hebben gestotterd
- hebben gestotterd
v.v.t.
- had gestotterd
- had gestotterd
- had gestotterd
- hadden gestotterd
- hadden gestotterd
- hadden gestotterd
o.t.t.t.
- zal stotteren
- zult stotteren
- zal stotteren
- zullen stotteren
- zullen stotteren
- zullen stotteren
o.v.t.t.
- zou stotteren
- zou stotteren
- zou stotteren
- zouden stotteren
- zouden stotteren
- zouden stotteren
en verder
- ben gestotterd
- bent gestotterd
- is gestotterd
- zijn gestotterd
- zijn gestotterd
- zijn gestotterd
diversen
- stotter!
- stottert!
- gestotterd
- stotterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor stotteren:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
balbutier | hakkelen; haperen; stamelen; stotteren | bazelen; lallen; morren; murmeren; ontevreden mompelen; wauwelen |
bredouiller | hakkelen; haperen; stamelen; stotteren | bazelen; kwijlen; lallen; morren; murmeren; ontevreden mompelen; stoethaspelen; wauwelen; zeveren |
bégayer | hakkelen; haperen; stamelen; stotteren |
Wiktionary: stotteren
stotteren
Cross Translation:
verb
-
(familier, fr) S’exprimer d’une façon confuse, incohérente, embarrasser.
-
S’exprimer ou prononcer difficilement, ânonner, hésiter.
-
articuler mal les mots, les prononcer en hésiter et en répéter la même syllabe avant de prononcer celle qui suivre.
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• stotteren | → balbutier; bégayer | ↔ stammer — to stutter |
• stotteren | → balbutier; bégayer | ↔ stutter — to speak with spasmodic repetition |
• stotteren | → bégaiement | ↔ stutter — speech disorder |
• stotteren | → bégayer | ↔ stottern — Medizin, Psychiatrie: sprechen mit krankhaftem häufigen Wiederholen von Lauten, Silben, Wörtern |