Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. staf:
  2. straffen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor staf (Nederlands) in het Frans

staf:

staf [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de staf (leidinggevend personeel; kader)
    le cadres
    • cadres [le ~] zelfstandig naamwoord
  2. de staf (staaf; baton; stang; stok)
    le bâton; le barreau; la barre; le lingot; le rayon; la tringle; le rai
    • bâton [le ~] zelfstandig naamwoord
    • barreau [le ~] zelfstandig naamwoord
    • barre [la ~] zelfstandig naamwoord
    • lingot [le ~] zelfstandig naamwoord
    • rayon [le ~] zelfstandig naamwoord
    • tringle [la ~] zelfstandig naamwoord
    • rai [le ~] zelfstandig naamwoord
  3. de staf (personeel)
    le personnel; l'employés; le cadre; la forces de travail; la main-d'oeuvre

Vertaal Matrix voor staf:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
barre baton; staaf; staf; stang; stok balie; balkonhek; balustrade; chocolade; chocoladereep; gelid; gerecht; gerechtshof; getuigenbank; hof; lijn; linie; pastille; plak; rechtbank; reep; reep chocolade; rij; schreef; staaf; streep; tablet; tribunaal
barreau baton; staaf; staf; stang; stok spijl; stijl; tralie
bâton baton; staaf; staf; stang; stok bâton; dirigeerstaf; duimstok; maatstaf; maatstok; pastille; plak; reep; reep chocolade; reepje; staaf; staak; tablet
cadre personeel; staf chassis; frame; functionaris; geraamte; kader; kaderlid; leidinggevend personeel; letterbox; lijst; officier; omlijsting; omranding; raam; raamantenne; raamwerk; rand; scherpte; schilderijlijst; skelet; snijkant; staflid; stafmedewerker; stafmedewerkster
cadres kader; leidinggevend personeel; staf chassis; geraamte
employés personeel; staf bediening; besturing; employees; werknemers
forces de travail personeel; staf arbeidskrachten; mankracht
lingot baton; staaf; staf; stang; stok blok
main-d'oeuvre personeel; staf arbeidskracht; arbeidskrachten; mankracht; werkkracht; werknemer
personnel personeel; staf bediening; besturing; employees; personeel; werknemers
rai baton; staaf; staf; stang; stok spaak
rayon baton; staaf; staf; stang; stok afdeling; basisbestanddeel; bestanddeel; bestuursregio; boekenplank; component; deel; departement; detachement; divisie; element; erf; fractie; grondgebied; ingrediënt; legbord; onderdeel; plank; radiatie; radius; rek; schap; sectie; spaak; spaak van een fietswiel; sprankeltje; straal; straalbundel; stralenbundel; straling; stuk; tak; terrein; territorium; uitstraling; vakgroep; vonkje; wielspaak
tringle baton; staaf; staf; stang; stok traproede
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
personnel besloten; persoonlijk; persoonsgebonden; privé; subjectief

Verwante woorden van "staf":

  • stafje, stafjes

Wiktionary: staf

staf
noun
  1. een stok bedoeld voor ondersteuning of onderscheiding van een persoon
staf
noun
  1. Morceau de bois assez long
  2. Nom générique donner à plusieurs espèces de roseaux, tels que le roseau commun, la canne d’Inde, la canne odorante, le bambou, etc.

Cross Translation:
FromToVia
staf bâton; canne staff — long, straight stick
staf baguette wand — stick or staff, used to perform a useful function

staf vorm van straffen:

straffen werkwoord (staf, staft, stafte, staften, gestraft)

  1. straffen (afstraffen)
    punir; châtier; infliger une punition
    • punir werkwoord (punis, punit, punissons, punissez, )
    • châtier werkwoord (châtie, châties, châtions, châtiez, )
  2. straffen (bestraffen; sancties treffen)
    punir; infliger une punition
    • punir werkwoord (punis, punit, punissons, punissez, )

Conjugations for straffen:

o.t.t.
  1. staf
  2. staft
  3. staft
  4. staffen
  5. staffen
  6. staffen
o.v.t.
  1. stafte
  2. stafte
  3. stafte
  4. staften
  5. staften
  6. staften
v.t.t.
  1. heb gestraft
  2. hebt gestraft
  3. heeft gestraft
  4. hebben gestraft
  5. hebben gestraft
  6. hebben gestraft
v.v.t.
  1. had gestraft
  2. had gestraft
  3. had gestraft
  4. hadden gestraft
  5. hadden gestraft
  6. hadden gestraft
o.t.t.t.
  1. zal straffen
  2. zult straffen
  3. zal straffen
  4. zullen straffen
  5. zullen straffen
  6. zullen straffen
o.v.t.t.
  1. zou straffen
  2. zou straffen
  3. zou straffen
  4. zouden straffen
  5. zouden straffen
  6. zouden straffen
en verder
  1. ben gestraft
  2. bent gestraft
  3. is gestraft
  4. zijn gestraft
  5. zijn gestraft
  6. zijn gestraft
diversen
  1. staf!
  2. staft!
  3. gestraft
  4. straffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor straffen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
châtier afstraffen; straffen aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; geselen; in elkaar timmeren; kastijden; toetakelen; tuchtigen
infliger une punition afstraffen; bestraffen; sancties treffen; straffen geselen; kastijden; tuchtigen
punir afstraffen; bestraffen; sancties treffen; straffen geselen; kastijden; tuchtigen

Verwante woorden van "straffen":


Verwante definities voor "straffen":

  1. een vervelende maatregel opleggen omdat hij iets deed wat niet mocht1
    • deze ouders straffen hun kinderen veel te streng1

Wiktionary: straffen

straffen
verb
  1. negatieve consequenties verbinden aan een als verkeerd geziene daad
straffen
Cross Translation:
FromToVia
straffen pénaliser penalize — to subject to a penalty
straffen punir punish — to cause to suffer for crime or misconduct
straffen punir; condamner sentence — declare a sentence on a convicted person
straffen punir strafen — (transitiv) eine unangenehme Erfahrung machen lassen, als Folge einer nicht erwünschten Handlung; eine Strafe auferlegen