Nederlands
Uitgebreide vertaling voor spits (Nederlands) in het Frans
spits:
-
de spits (centrumspits)
-
de spits (spitsuur)
-
de spits (vleugelspeler; rechtsbuiten; buitenspeler; linksbuiten; flankspeler)
-
spits (scherp; puntig)
-
spits (spitsvormig; puntig; toegespitst; spitsig)
-
spits (kien; slim; pienter; uitgekookt; bijdehand)
malin; maligne; perspicace; éveillé; vif-
malin bijvoeglijk naamwoord
-
maligne bijvoeglijk naamwoord
-
perspicace bijvoeglijk naamwoord
-
éveillé bijvoeglijk naamwoord
-
vif bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor spits:
Verwante woorden van "spits":
Wiktionary: spits
spits
Cross Translation:
noun
adjective
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• spits | → sommet; apex | ↔ apex — highest point |
• spits | → attaquant de pointe; avant-centre | ↔ centre forward — most central of the strikers |
• spits | → vif; vive | ↔ nimble — quick-witted and alert |
• spits | → cime | ↔ pinnacle — highest point |
• spits | → pic | ↔ pinnacle — tall, sharp and craggy rock or mountain |
• spits | → dent | ↔ prong — thin, pointed, projecting part |
• spits | → heure de pointe | ↔ rush hour — times of day when traffic jams are commonplace, principally due to commuting |
• spits | → flèche | ↔ spire — tapering architectural structure |
• spits | → sommet | ↔ summit — peak, top of mountain |
• spits | → avant; attaquant | ↔ Stürmer — Sport: ein Offensivspieler, dessen Hauptaufgabe darin besteht, Tore zu schießen. |
• spits | → pointu | ↔ spitz — die Fähigkeit habend, schneiden zu können; scharf |
spits vorm van spitsen:
-
spitsen
pointer; appointer-
pointer werkwoord (pointe, pointes, pointons, pointez, pointent, pointais, pointait, pointions, pointiez, pointaient, pointai, pointas, pointa, pointâmes, pointâtes, pointèrent, pointerai, pointeras, pointera, pointerons, pointerez, pointeront)
-
appointer werkwoord (appointe, appointes, appointons, appointez, appointent, appointais, appointait, appointions, appointiez, appointaient, appointai, appointas, appointa, appointâmes, appointâtes, appointèrent, appointerai, appointeras, appointera, appointerons, appointerez, appointeront)
-
Conjugations for spitsen:
o.t.t.
- spits
- spitst
- spitst
- spitsen
- spitsen
- spitsen
o.v.t.
- spitsde
- spitsde
- spitsde
- spitsden
- spitsden
- spitsden
v.t.t.
- heb gespitst
- hebt gespitst
- heeft gespitst
- hebben gespitst
- hebben gespitst
- hebben gespitst
v.v.t.
- had gespitst
- had gespitst
- had gespitst
- hadden gespitst
- hadden gespitst
- hadden gespitst
o.t.t.t.
- zal spitsen
- zult spitsen
- zal spitsen
- zullen spitsen
- zullen spitsen
- zullen spitsen
o.v.t.t.
- zou spitsen
- zou spitsen
- zou spitsen
- zouden spitsen
- zouden spitsen
- zouden spitsen
en verder
- ben gespitst
- bent gespitst
- is gespitst
- zijn gespitst
- zijn gespitst
- zijn gespitst
diversen
- spits!
- spitst!
- gespitst
- spitsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
de spitsen (spitsuren)
Vertaal Matrix voor spitsen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
heures de pointe | spitsen; spitsuren | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
appointer | spitsen | aanpunten; aanslijpen; slijpen |
pointer | spitsen | aankruisen; aanwijzen; inklokken; merken; stempel zetten; stempelen; tuiten; uitklokken |
Verwante woorden van "spitsen":
spits vorm van spit:
-
het spit
Vertaal Matrix voor spit:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
lumbago | spit | |
tour de reins | spit |