Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor spelen (Nederlands) in het Frans

spelen:

spelen werkwoord (speel, speelt, speelde, speelden, gespeeld)

  1. spelen (doen alsof; toneelspelen; zich aanstellen)
    jouer; feindre; simuler; jouer la comédie; dramatiser
    • jouer werkwoord (joue, joues, jouons, jouez, )
    • feindre werkwoord (feins, feint, feignons, feignez, )
    • simuler werkwoord (simule, simules, simulons, simulez, )
    • jouer la comédie werkwoord
    • dramatiser werkwoord (dramatise, dramatises, dramatisons, dramatisez, )
  2. spelen (performen; optreden)
    jouer; faire du théâtre; présenter un spectacle; se produire
    • jouer werkwoord (joue, joues, jouons, jouez, )
    • faire du théâtre werkwoord
    • se produire werkwoord

Conjugations for spelen:

o.t.t.
  1. speel
  2. speelt
  3. speelt
  4. spelen
  5. spelen
  6. spelen
o.v.t.
  1. speelde
  2. speelde
  3. speelde
  4. speelden
  5. speelden
  6. speelden
v.t.t.
  1. heb gespeeld
  2. hebt gespeeld
  3. heeft gespeeld
  4. hebben gespeeld
  5. hebben gespeeld
  6. hebben gespeeld
v.v.t.
  1. had gespeeld
  2. had gespeeld
  3. had gespeeld
  4. hadden gespeeld
  5. hadden gespeeld
  6. hadden gespeeld
o.t.t.t.
  1. zal spelen
  2. zult spelen
  3. zal spelen
  4. zullen spelen
  5. zullen spelen
  6. zullen spelen
o.v.t.t.
  1. zou spelen
  2. zou spelen
  3. zou spelen
  4. zouden spelen
  5. zouden spelen
  6. zouden spelen
en verder
  1. ben gespeeld
  2. bent gespeeld
  3. is gespeeld
  4. zijn gespeeld
  5. zijn gespeeld
  6. zijn gespeeld
diversen
  1. speel!
  2. speelt!
  3. gespeeld
  4. spelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor spelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dramatiser doen alsof; spelen; toneelspelen; zich aanstellen acteren; dramatiseren; toneelspelen
faire du théâtre optreden; performen; spelen acteren; een rol vertolken; komedie spelen; toneelspelen; zich aanstellen
feindre doen alsof; spelen; toneelspelen; zich aanstellen acteren; beweren; dramatiseren; fingeren; huichelen; iemand begunstigen; pretenderen; simuleren; stellen; toneelspelen; veinzen; verklaren; voorgeven; voorschuiven; voorspiegelen; voortrekken; voorwenden
jouer doen alsof; optreden; performen; spelen; toneelspelen; zich aanstellen acteren; dramatiseren; een gok wagen; een rol vertolken; gokken; komedie spelen; met aandelen spelen; met geld spelen; opspelen; opspelen kaartspel; speculeren; tokkelen; toneelspelen; zich aanstellen
jouer la comédie doen alsof; spelen; toneelspelen; zich aanstellen acteren; dramatiseren; toneelspelen
présenter un spectacle optreden; performen; spelen
se produire optreden; performen; spelen acteren; een rol vertolken; gebeuren; geschieden; komedie spelen; passeren; plaats hebben; plaats vinden; plaatsvinden; toegaan; toneelspelen; voordoen; voorvallen; zich aanstellen
simuler doen alsof; spelen; toneelspelen; zich aanstellen acteren; beweren; dramatiseren; fingeren; huichelen; pretenderen; simuleren; stellen; toneelspelen; veinzen; verklaren; voorgeven; voorwenden

Verwante woorden van "spelen":


Verwante definities voor "spelen":

  1. doen alsof je iemand anders bent1
    • Paul de Leeuw speelt Annie de Rooy1
  2. er muziek mee maken1
    • zij speelt gitaar1
  3. met een spel bezigzijn1
    • ze spelen vadertje en moedertje1
  4. opvoeren of uitvoeren1
    • deze acteur speelt in een toneelstuk1
  5. plaatsvinden1
    • dat speelt in de vorige eeuw1

Wiktionary: spelen

spelen
verb
  1. recreatief of ontspannend bezig zijn
spelen
Cross Translation:
FromToVia
spelen jouer act — to perform a theatrical role
spelen jouer; amuser play — act in a manner such that one has fun
spelen jouer play — produce music using a musical instrument (transitive sense), affecting a noun
spelen jouer play — produce music using a musical instrument (intransitive sense, not affecting a noun)
spelen mettre; lancer; tourner; jouer play — use a device to hear (a recording)

spel:

spel [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het spel
    le jeu; la partie; le match
    • jeu [le ~] zelfstandig naamwoord
    • partie [la ~] zelfstandig naamwoord
    • match [le ~] zelfstandig naamwoord
  2. het spel
    jeux
    • jeux zelfstandig naamwoord
  3. het spel (game)
    le jeu; jeu vidéo

Vertaal Matrix voor spel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
jeu game; spel beurt; concours; marge; partij; partijtje; pot; potje; rondje; speelruimte; speelwijze; speling; spelletje; stapel; strijd; wedstrijd; wedstrijdje
jeux spel
match spel concours; match; partij; partijtje; pot; potje; strijd; wedstrijd; wedstrijdje
partie spel aandeel; afdeling; basisbestanddeel; bestanddeel; beurt; brok; component; deel; departement; detachement; element; feest; festijn; fractie; gedeelte; gespeel; hoeveelheid; ingrediënt; kinderspel; klompje; klont; klontertje; klontje; onderdeel; part; partij; partijtje; party; potje; rondje; sectie; segment; spelletje; stuk; suikerklontje; tak; wedstrijdje
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
jeu vidéo game; spel

Verwante woorden van "spel":


Verwante definities voor "spel":

  1. bezigheid met regels, vaak een wedstrijd1
    • kaarten is een spel1
  2. wat je nodig hebt voor een spel1
    • waar is het schaakspel?1

Wiktionary: spel

spel
noun
  1. een bezigheid ter ontspanning volgens vaste regels met elementen als competitie, behendigheid, inzicht en kans
spel
noun
  1. Divertissement, activité ludique

Cross Translation:
FromToVia
spel jeu game — translations to be checked
spel jeu game — to defeat the rules in order to obtain a result
spel jeu play — playful activity
spel jeu Spiel — Tätigkeit ohne Zweck und aus Freude, Spaß an ihr selbst, unterhaltende Beschäftigung, Kurzweil, im Unterschied zur Arbeit, Freizeitbeschäftigung

Verwante vertalingen van spelen