Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. spel:
  2. spellen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor spel (Nederlands) in het Frans

spel:

spel [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het spel
    le jeu; la partie; le match
    • jeu [le ~] zelfstandig naamwoord
    • partie [la ~] zelfstandig naamwoord
    • match [le ~] zelfstandig naamwoord
  2. het spel
    jeux
    • jeux zelfstandig naamwoord
  3. het spel (game)
    le jeu; jeu vidéo

Vertaal Matrix voor spel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
jeu game; spel beurt; concours; marge; partij; partijtje; pot; potje; rondje; speelruimte; speelwijze; speling; spelletje; stapel; strijd; wedstrijd; wedstrijdje
jeux spel
match spel concours; match; partij; partijtje; pot; potje; strijd; wedstrijd; wedstrijdje
partie spel aandeel; afdeling; basisbestanddeel; bestanddeel; beurt; brok; component; deel; departement; detachement; element; feest; festijn; fractie; gedeelte; gespeel; hoeveelheid; ingrediënt; kinderspel; klompje; klont; klontertje; klontje; onderdeel; part; partij; partijtje; party; potje; rondje; sectie; segment; spelletje; stuk; suikerklontje; tak; wedstrijdje
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
jeu vidéo game; spel

Verwante woorden van "spel":


Verwante definities voor "spel":

  1. bezigheid met regels, vaak een wedstrijd1
    • kaarten is een spel1
  2. wat je nodig hebt voor een spel1
    • waar is het schaakspel?1

Wiktionary: spel

spel
noun
  1. een bezigheid ter ontspanning volgens vaste regels met elementen als competitie, behendigheid, inzicht en kans
spel
noun
  1. Divertissement, activité ludique

Cross Translation:
FromToVia
spel jeu game — translations to be checked
spel jeu game — to defeat the rules in order to obtain a result
spel jeu play — playful activity
spel jeu Spiel — Tätigkeit ohne Zweck und aus Freude, Spaß an ihr selbst, unterhaltende Beschäftigung, Kurzweil, im Unterschied zur Arbeit, Freizeitbeschäftigung

spel vorm van spellen:

spellen werkwoord (spel, spelt, spelde, spelden, gespeld)

  1. spellen (de letters van een woord opnoemen)
    épeler
    • épeler werkwoord (épelle, épelles, épelons, épelez, )

Conjugations for spellen:

o.t.t.
  1. spel
  2. spelt
  3. spelt
  4. spellen
  5. spellen
  6. spellen
o.v.t.
  1. spelde
  2. spelde
  3. spelde
  4. spelden
  5. spelden
  6. spelden
v.t.t.
  1. heb gespeld
  2. hebt gespeld
  3. heeft gespeld
  4. hebben gespeld
  5. hebben gespeld
  6. hebben gespeld
v.v.t.
  1. had gespeld
  2. had gespeld
  3. had gespeld
  4. hadden gespeld
  5. hadden gespeld
  6. hadden gespeld
o.t.t.t.
  1. zal spellen
  2. zult spellen
  3. zal spellen
  4. zullen spellen
  5. zullen spellen
  6. zullen spellen
o.v.t.t.
  1. zou spellen
  2. zou spellen
  3. zou spellen
  4. zouden spellen
  5. zouden spellen
  6. zouden spellen
en verder
  1. ben gespeld
  2. bent gespeld
  3. is gespeld
  4. zijn gespeld
  5. zijn gespeld
  6. zijn gespeld
diversen
  1. spel!
  2. spelt!
  3. gespeld
  4. spellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor spellen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
épeler de letters van een woord opnoemen; spellen

Verwante woorden van "spellen":


Wiktionary: spellen

spellen
verb
  1. Orthographier
  2. Donner l'orthographe d'un mot, lettre par lettre et grouper les lettres par syllabes.
noun
  1. Action d'épeler, de nommer une par une les lettres qui composent un mot.

Cross Translation:
FromToVia
spellen épeler spell — to write or say the letters that form a word
spellen épeler spell — to compose a word

Verwante vertalingen van spel