Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. spat:
  2. spatten:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor spat (Nederlands) in het Frans

spat:

spat [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de spat (vlek; nop; stip; )
    l'éclaboussure; le point; la tache; la moucheture; la souillure; le petit point; la pointe
  2. de spat (spatter)
    la tache
    • tache [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor spat:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
moucheture moesje; nop; spat; spatje; stip; stipje; stippel; vlek; vlekje spikkel
petit point moesje; nop; spat; spatje; stip; stipje; stippel; vlek; vlekje spikkel
point moesje; nop; spat; spatje; stip; stipje; stippel; vlek; vlekje point; punt; spikkel
pointe moesje; nop; spat; spatje; stip; stipje; stippel; vlek; vlekje bergspits; bergtop; culminatie; draadnagel; etsnaald; glimp; graveernaald; graveerpen; graveerstift; hoogst haalbare; hoogste punt; piek; pointe; punt; steek onder water; top; uitsteeksel; vleugje
souillure moesje; nop; spat; spatje; stip; stipje; stippel; vlek; vlekje bevuiling; milieuvervuiling; smet; verontreiniging; vervuiling; vlek
tache moesje; nop; spat; spatje; spatter; stip; stipje; stippel; vlek; vlekje klad; kladwerk; kledder; klodder; kwak; lik; proefversie; smet; spikkel; vlek; vlekken; vuile plek
éclaboussure moesje; nop; spat; spatje; stip; stipje; stippel; vlek; vlekje geknoei; gemors
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
point geen

Verwante woorden van "spat":


Wiktionary: spat

spat

spatten:

spatten werkwoord (spat, spatte, spatten, gespat)

  1. spatten (spetteren)
    éclabousser; gicler; jaillir
    • éclabousser werkwoord (éclabousse, éclabousses, éclaboussons, éclaboussez, )
    • gicler werkwoord (gicle, gicles, giclons, giclez, )
    • jaillir werkwoord (jaillis, jaillit, jaillissons, jaillissez, )

Conjugations for spatten:

o.t.t.
  1. spat
  2. spat
  3. spat
  4. spatten
  5. spatten
  6. spatten
o.v.t.
  1. spatte
  2. spatte
  3. spatte
  4. spatten
  5. spatten
  6. spatten
v.t.t.
  1. heb gespat
  2. hebt gespat
  3. heeft gespat
  4. hebben gespat
  5. hebben gespat
  6. hebben gespat
v.v.t.
  1. had gespat
  2. had gespat
  3. had gespat
  4. hadden gespat
  5. hadden gespat
  6. hadden gespat
o.t.t.t.
  1. zal spatten
  2. zult spatten
  3. zal spatten
  4. zullen spatten
  5. zullen spatten
  6. zullen spatten
o.v.t.t.
  1. zou spatten
  2. zou spatten
  3. zou spatten
  4. zouden spatten
  5. zouden spatten
  6. zouden spatten
en verder
  1. ben gespat
  2. bent gespat
  3. is gespat
  4. zijn gespat
  5. zijn gespat
  6. zijn gespat
diversen
  1. spat!
  2. spatt!
  3. gespat
  4. spattend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor spatten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
jaillir opwellen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gicler spatten; spetteren golven; golvend bewegen; in de hoogte spuiten; opspatten; opspuiten
jaillir spatten; spetteren borrelen; flitsen; in het hoofd opkomen; lichten; oplichten; opwellen; vlammen; vlammen uitslaan; wellen
éclabousser spatten; spetteren opspatten

Verwante woorden van "spatten":