Nederlands
Uitgebreide vertaling voor snoevend (Nederlands) in het Frans
snoevend:
-
snoevend (opschepperig; pocherig; brallerig; grootsprakerig)
avec fanfaronnade; fanfaron; vantard; fanfaronnant; avec vantardise-
avec fanfaronnade bijvoeglijk naamwoord
-
fanfaron bijvoeglijk naamwoord
-
vantard bijvoeglijk naamwoord
-
fanfaronnant bijvoeglijk naamwoord
-
avec vantardise bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor snoevend:
snoeven:
-
snoeven (opscheppen; grootspreken; opsnijden)
fanfaronner; se vanter de-
fanfaronner werkwoord (fanfaronne, fanfaronnes, fanfaronnons, fanfaronnez, fanfaronnent, fanfaronnais, fanfaronnait, fanfaronnions, fanfaronniez, fanfaronnaient, fanfaronnai, fanfaronnas, fanfaronna, fanfaronnâmes, fanfaronnâtes, fanfaronnèrent, fanfaronnerai, fanfaronneras, fanfaronnera, fanfaronnerons, fanfaronnerez, fanfaronneront)
-
se vanter de werkwoord
-
Conjugations for snoeven:
o.t.t.
- snoef
- snoeft
- snoeft
- snoeven
- snoeven
- snoeven
o.v.t.
- snoefte
- snoefte
- snoefte
- snoeften
- snoeften
- snoeften
v.t.t.
- heb gesnoefd
- hebt gesnoefd
- heeft gesnoefd
- hebben gesnoefd
- hebben gesnoefd
- hebben gesnoefd
v.v.t.
- had gesnoefd
- had gesnoefd
- had gesnoefd
- hadden gesnoefd
- hadden gesnoefd
- hadden gesnoefd
o.t.t.t.
- zal snoeven
- zult snoeven
- zal snoeven
- zullen snoeven
- zullen snoeven
- zullen snoeven
o.v.t.t.
- zou snoeven
- zou snoeven
- zou snoeven
- zouden snoeven
- zouden snoeven
- zouden snoeven
en verder
- ben gesnoefd
- bent gesnoefd
- is gesnoefd
- zijn gesnoefd
- zijn gesnoefd
- zijn gesnoefd
diversen
- snoef!
- snoeft!
- gesnoefd
- snoevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor snoeven:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
se vanter de | beroemen | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
fanfaronner | grootspreken; opscheppen; opsnijden; snoeven | beroemen; brallen; grootspreken; opscheppen; roem dragen |
se vanter de | grootspreken; opscheppen; opsnijden; snoeven | beroemen; bogen; bogen op; brallen; grootspreken; opscheppen; roem dragen; zich kunnen beroemen op |