Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor snijdend (Nederlands) in het Frans
snijdend:
-
snijdend (op afgebeten toon; schril)
cinglant; coupant; d'un ton aigu-
cinglant bijvoeglijk naamwoord
-
coupant bijvoeglijk naamwoord
-
d'un ton aigu bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor snijdend:
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
cinglant | op afgebeten toon; schril; snijdend | |
coupant | op afgebeten toon; schril; snijdend | fel; hanig; messcherp; pinnig; scherp; snibbig; vinnig; vlijmend; vlijmscherp |
d'un ton aigu | op afgebeten toon; schril; snijdend |
Wiktionary: snijdend
snijdend
adjective
-
Qui a une saveur acide et amère provoquant un sentiment désagréable.
-
Qui piquer.
snijden:
-
snijden (afsnijden)
couper; entamer; cisailler; mordre; tailler-
couper werkwoord (coupe, coupes, coupons, coupez, coupent, coupais, coupait, coupions, coupiez, coupaient, coupai, coupas, coupa, coupâmes, coupâtes, coupèrent, couperai, couperas, coupera, couperons, couperez, couperont)
-
entamer werkwoord (entame, entames, entamons, entamez, entament, entamais, entamait, entamions, entamiez, entamaient, entamai, entamas, entama, entamâmes, entamâtes, entamèrent, entamerai, entameras, entamera, entamerons, entamerez, entameront)
-
cisailler werkwoord (cisaille, cisailles, cisaillons, cisaillez, cisaillent, cisaillais, cisaillait, cisaillions, cisailliez, cisaillaient, cisaillai, cisaillas, cisailla, cisaillâmes, cisaillâtes, cisaillèrent, cisaillerai, cisailleras, cisaillera, cisaillerons, cisaillerez, cisailleront)
-
mordre werkwoord (mords, mord, mordons, mordez, mordent, mordais, mordait, mordions, mordiez, mordaient, mordis, mordit, mordîmes, mordîtes, mordirent, mordrai, mordras, mordra, mordrons, mordrez, mordront)
-
tailler werkwoord (taille, tailles, taillons, taillez, taillent, taillais, taillait, taillions, tailliez, taillaient, taillai, taillas, tailla, taillâmes, taillâtes, taillèrent, taillerai, tailleras, taillera, taillerons, taillerez, tailleront)
-
Conjugations for snijden:
o.t.t.
- snijd
- snijdt
- snijdt
- snijden
- snijden
- snijden
o.v.t.
- sneed
- sneed
- sneed
- sneden
- sneden
- sneden
v.t.t.
- heb gesneden
- hebt gesneden
- heeft gesneden
- hebben gesneden
- hebben gesneden
- hebben gesneden
v.v.t.
- had gesneden
- had gesneden
- had gesneden
- hadden gesneden
- hadden gesneden
- hadden gesneden
o.t.t.t.
- zal snijden
- zult snijden
- zal snijden
- zullen snijden
- zullen snijden
- zullen snijden
o.v.t.t.
- zou snijden
- zou snijden
- zou snijden
- zouden snijden
- zouden snijden
- zouden snijden
en verder
- ben gesneden
- bent gesneden
- is gesneden
- zijn gesneden
- zijn gesneden
- zijn gesneden
diversen
- snijd!
- snijdt!
- gesneden
- snijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor snijden:
Verwante definities voor "snijden":
Wiktionary: snijden
snijden
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• snijden | → coupé; coupés; coupée; coupées | ↔ cut — having been cut |
• snijden | → couper | ↔ cut — to divide with a sharp instrument |
• snijden | → inciser; couper | ↔ cut — to perform an incision |
• snijden | → réduire | ↔ cut — to reduce |
• snijden | → tailler | ↔ whittle — cut or shape wood with a knife |
• snijden | → couper | ↔ schneiden — (transitiv) mit einem Schneidewerkzeug (wie einem Messer) einen Gegenstand oder einen Teil von ihm abtrennen |