Nederlands
Uitgebreide vertaling voor smakken (Nederlands) in het Frans
smakken:
-
het smakken (vies eten; opschrokken)
-
het smakken (smakkend eten)
le grondement
-
smakken (smakkend eten)
-
smakken (neerkwakken; kwakken)
détoner; jeter par terre-
détoner werkwoord (détone, détones, détonons, détonez, détonent, détonais, détonait, détonions, détoniez, détonaient, détonai, détonas, détona, détonâmes, détonâtes, détonèrent, détonerai, détoneras, détonera, détonerons, détonerez, détoneront)
-
jeter par terre werkwoord
-
Conjugations for smakken:
o.t.t.
- smak
- smakt
- smakt
- smakken
- smakken
- smakken
o.v.t.
- smakte
- smakte
- smakte
- smakten
- smakten
- smakten
v.t.t.
- heb gesmakt
- hebt gesmakt
- heeft gesmakt
- hebben gesmakt
- hebben gesmakt
- hebben gesmakt
v.v.t.
- had gesmakt
- had gesmakt
- had gesmakt
- hadden gesmakt
- hadden gesmakt
- hadden gesmakt
o.t.t.t.
- zal smakken
- zult smakken
- zal smakken
- zullen smakken
- zullen smakken
- zullen smakken
o.v.t.t.
- zou smakken
- zou smakken
- zou smakken
- zouden smakken
- zouden smakken
- zouden smakken
en verder
- ben gesmakt
- bent gesmakt
- is gesmakt
- zijn gesmakt
- zijn gesmakt
- zijn gesmakt
diversen
- smak!
- smakt!
- gesmakt
- smakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze