Nederlands
Uitgebreide vertaling voor sloten (Nederlands) in het Frans
sloten:
-
de sloten (veiligheidssloten)
-
de sloten (kastelen; vestingen; burchten)
-
de sloten (burchten)
Vertaal Matrix voor sloten:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
châteaux | burchten; kastelen; sloten; vestingen | |
châteaux fortes | burchten; kastelen; sloten; vestingen | |
châteaux forts | burchten; sloten | |
citadelles | burchten; kastelen; sloten; vestingen | |
forteresses | burchten; kastelen; sloten; vestingen | |
serrures | sloten; veiligheidssloten | |
serrures de sûreté | sloten; veiligheidssloten | |
tours | burchten; kastelen; sloten; vestingen | omwentelingen; ronden; rondwandelingen; torens |
verrous | sloten; veiligheidssloten | grendels; slot en grendel |
Verwante woorden van "sloten":
sloten vorm van sluiten:
-
sluiten (dichtdoen; afsluiten; toedoen; toemaken)
fermer; clore; verrouiller; boucler-
fermer werkwoord (ferme, fermes, fermons, fermez, ferment, fermais, fermait, fermions, fermiez, fermaient, fermai, fermas, ferma, fermâmes, fermâtes, fermèrent, fermerai, fermeras, fermera, fermerons, fermerez, fermeront)
-
verrouiller werkwoord (verrouille, verrouilles, verrouillons, verrouillez, verrouillent, verrouillais, verrouillait, verrouillions, verrouilliez, verrouillaient, verrouillai, verrouillas, verrouilla, verrouillâmes, verrouillâtes, verrouillèrent, verrouillerai, verrouilleras, verrouillera, verrouillerons, verrouillerez, verrouilleront)
-
boucler werkwoord (boucle, boucles, bouclons, bouclez, bouclent, bouclais, bouclait, bouclions, boucliez, bouclaient, bouclai, bouclas, boucla, bouclâmes, bouclâtes, bouclèrent, bouclerai, boucleras, bouclera, bouclerons, bouclerez, boucleront)
-
-
sluiten (dichtdoen; toedoen; dichtmaken; toetrekken)
fermer; clore; boucler; verrouiller; cacheter; apposer les scellés-
fermer werkwoord (ferme, fermes, fermons, fermez, ferment, fermais, fermait, fermions, fermiez, fermaient, fermai, fermas, ferma, fermâmes, fermâtes, fermèrent, fermerai, fermeras, fermera, fermerons, fermerez, fermeront)
-
boucler werkwoord (boucle, boucles, bouclons, bouclez, bouclent, bouclais, bouclait, bouclions, boucliez, bouclaient, bouclai, bouclas, boucla, bouclâmes, bouclâtes, bouclèrent, bouclerai, boucleras, bouclera, bouclerons, bouclerez, boucleront)
-
verrouiller werkwoord (verrouille, verrouilles, verrouillons, verrouillez, verrouillent, verrouillais, verrouillait, verrouillions, verrouilliez, verrouillaient, verrouillai, verrouillas, verrouilla, verrouillâmes, verrouillâtes, verrouillèrent, verrouillerai, verrouilleras, verrouillera, verrouillerons, verrouillerez, verrouilleront)
-
cacheter werkwoord (cachette, cachettes, cachetons, cachetez, cachettent, cachetais, cachetait, cachetions, cachetiez, cachetaient, cachetai, cachetas, cacheta, cachetâmes, cachetâtes, cachetèrent, cachetterai, cachetteras, cachettera, cachetterons, cachetterez, cachetteront)
-
apposer les scellés werkwoord
-
-
sluiten (vergrendelen; locken; afsluiten; afgrendelen; op slot zetten; op slot doen; grendelen; borgen; dichtdoen; dichtmaken)
verrouiller; boucler; fermer au verrou; clore; fermer-
verrouiller werkwoord (verrouille, verrouilles, verrouillons, verrouillez, verrouillent, verrouillais, verrouillait, verrouillions, verrouilliez, verrouillaient, verrouillai, verrouillas, verrouilla, verrouillâmes, verrouillâtes, verrouillèrent, verrouillerai, verrouilleras, verrouillera, verrouillerons, verrouillerez, verrouilleront)
-
boucler werkwoord (boucle, boucles, bouclons, bouclez, bouclent, bouclais, bouclait, bouclions, boucliez, bouclaient, bouclai, bouclas, boucla, bouclâmes, bouclâtes, bouclèrent, bouclerai, boucleras, bouclera, bouclerons, bouclerez, boucleront)
-
fermer au verrou werkwoord
-
fermer werkwoord (ferme, fermes, fermons, fermez, ferment, fermais, fermait, fermions, fermiez, fermaient, fermai, fermas, ferma, fermâmes, fermâtes, fermèrent, fermerai, fermeras, fermera, fermerons, fermerez, fermeront)
-
-
sluiten
Conjugations for sluiten:
o.t.t.
- sluit
- sluit
- sluit
- sluiten
- sluiten
- sluiten
o.v.t.
- sloot
- sloot
- sloot
- sloten
- sloten
- sloten
v.t.t.
- heb gesloten
- hebt gesloten
- heeft gesloten
- hebben gesloten
- hebben gesloten
- hebben gesloten
v.v.t.
- had gesloten
- had gesloten
- had gesloten
- hadden gesloten
- hadden gesloten
- hadden gesloten
o.t.t.t.
- zal sluiten
- zult sluiten
- zal sluiten
- zullen sluiten
- zullen sluiten
- zullen sluiten
o.v.t.t.
- zou sluiten
- zou sluiten
- zou sluiten
- zouden sluiten
- zouden sluiten
- zouden sluiten
en verder
- ben gesloten
- bent gesloten
- is gesloten
- zijn gesloten
- zijn gesloten
- zijn gesloten
diversen
- sluit!
- sluitt!
- gesloten
- sluitned
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor sluiten:
Verwante definities voor "sluiten":
slot:
Vertaal Matrix voor slot:
Verwante woorden van "slot":
Synoniemen voor "slot":
Antoniemen van "slot":
Verwante definities voor "slot":
Wiktionary: slot
slot
Cross Translation:
noun
slot
noun
-
Sorte de crochet qui passer dans un anneau appeler porte et qui sert à attacher ensemble différentes choses.
-
Forteresse entourée de tours et de bastions
-
Sorte de fermeture, serrure ou ressort s’appliquer à certains objets, tels que livres, colliers, bracelets, médaillons, coffrets, etc.
-
serrurerie|fr mécanisme permettant de maintenir fermer une porte, un panneau, un vantail, etc., au moyen d’une clé.
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• slot | → château-fort; château | ↔ castle — fortified building |
• slot | → fermoir | ↔ clasp — fastener or holder |
• slot | → loquet | ↔ latch — fastening for a door |
• slot | → serrure; cadenas | ↔ lock — something used for fastening |
• slot | → serrure | ↔ Schloss — Pl.1 an einen Zugang montierte Schließeinrichtung |
• slot | → château | ↔ Schloss — Pl.1 prunkvolles und repräsentatives Wohngebäude, meistens von Adelsfamilien |