Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- sleutel:
- sleutelen:
-
Wiktionary:
- sleutel → clé
- sleutel → clé, clef, clef à écrous, serre-écrou, clé de serrage
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor sleutel (Nederlands) in het Frans
sleutel:
-
de sleutel (tool)
-
de sleutel
Vertaal Matrix voor sleutel:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
clef de serrage | sleutel; tool | |
clé | sleutel; tool | houdgreep |
Verwante woorden van "sleutel":
Verwante definities voor "sleutel":
Wiktionary: sleutel
sleutel
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• sleutel | → clé | ↔ clef — musical symbol |
• sleutel | → clef; clé | ↔ key — device designed to open and close a lock |
• sleutel | → clef; clé | ↔ key — cryptography: piece of information used to encode or decode |
• sleutel | → clef à écrous; clef; clé; serre-écrou; clé de serrage | ↔ wrench — hand tool |
• sleutel | → clé; clef | ↔ Schlüssel — Gegenstand zum Öffnen und Schließen eines Schlosses |
sleutelen:
-
sleutelen (knutselen)
Conjugations for sleutelen:
o.t.t.
- sleutel
- sleutelt
- sleutelt
- sleutelen
- sleutelen
- sleutelen
o.v.t.
- sleutelde
- sleutelde
- sleutelde
- sleutelden
- sleutelden
- sleutelden
v.t.t.
- heb gesleuteld
- hebt gesleuteld
- heeft gesleuteld
- hebben gesleuteld
- hebben gesleuteld
- hebben gesleuteld
v.v.t.
- had gesleuteld
- had gesleuteld
- had gesleuteld
- hadden gesleuteld
- hadden gesleuteld
- hadden gesleuteld
o.t.t.t.
- zal sleutelen
- zult sleutelen
- zal sleutelen
- zullen sleutelen
- zullen sleutelen
- zullen sleutelen
o.v.t.t.
- zou sleutelen
- zou sleutelen
- zou sleutelen
- zouden sleutelen
- zouden sleutelen
- zouden sleutelen
en verder
- ben gesleuteld
- bent gesleuteld
- is gesleuteld
- zijn gesleuteld
- zijn gesleuteld
- zijn gesleuteld
diversen
- sleutel!
- sleutelt!
- gesleuteld
- sleutelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor sleutelen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bricoler | klussen | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bricoler | knutselen; sleutelen | aanmodderen; aanrommelen; aanrotzooien; broddelen; dokteren; fröbelen; klusje opknappen; klussen; knoeien; knutselen; lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; prutsen; rommelen; rondhangen; rotzooien; scharrelen |