Nederlands
Uitgebreide vertaling voor slemp (Nederlands) in het Frans
slempen:
-
slempen (schransen; vreten; brassen; zwelgen)
bâfrer; bouffer; s'empiffrer; se gaver; se goberger; faire bombance; se câler les joues-
bâfrer werkwoord (bâfre, bâfres, bâfrons, bâfrez, bâfrent, bâfrais, bâfrait, bâfrions, bâfriez, bâfraient, bâfrai, bâfras, bâfra, bâfrâmes, bâfrâtes, bâfrèrent, bâfrerai, bâfreras, bâfrera, bâfrerons, bâfrerez, bâfreront)
-
bouffer werkwoord (bouffe, bouffes, bouffons, bouffez, bouffent, bouffais, bouffait, bouffions, bouffiez, bouffaient, bouffai, bouffas, bouffa, bouffâmes, bouffâtes, bouffèrent, boufferai, boufferas, bouffera, boufferons, boufferez, boufferont)
-
s'empiffrer werkwoord
-
se gaver werkwoord
-
se goberger werkwoord
-
faire bombance werkwoord
-
se câler les joues werkwoord
-
Conjugations for slempen:
o.t.t.
- slemp
- slempt
- slempt
- slempen
- slempen
- slempen
o.v.t.
- slempte
- slempte
- slempte
- slempten
- slempten
- slempten
v.t.t.
- heb geslempt
- hebt geslempt
- heeft geslempt
- hebben geslempt
- hebben geslempt
- hebben geslempt
v.v.t.
- had geslempt
- had geslempt
- had geslempt
- hadden geslempt
- hadden geslempt
- hadden geslempt
o.t.t.t.
- zal slempen
- zult slempen
- zal slempen
- zullen slempen
- zullen slempen
- zullen slempen
o.v.t.t.
- zou slempen
- zou slempen
- zou slempen
- zouden slempen
- zouden slempen
- zouden slempen
en verder
- ben geslempt
- bent geslempt
- is geslempt
- zijn geslempt
- zijn geslempt
- zijn geslempt
diversen
- slemp!
- slempt!
- geslempt
- slempend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze