Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. sleep:
  2. slepen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor sleep (Nederlands) in het Frans

sleep:

sleep [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de sleep
    le train; le cortège; la suite
    • train [le ~] zelfstandig naamwoord
    • cortège [le ~] zelfstandig naamwoord
    • suite [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor sleep:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cortège sleep ceremonie; omhaal; optocht; plechtigheid; plichtpleging; processie; staatsie; stoet
suite sleep aaneenschakeling; conclusie; cyclus; eindsom; gehoor; gevolg; gevolg geven aan; gevolgtrekking; hotelsuite; ontvangkamer; opeenvolging; opvolging; programmapakket; reeks; salon; serie; slotsom; successie; suite; tijdkring; vervolg; voortzetting
train sleep beloop; gang; gevolg; hofhouding; rijsnelheid; snelheid; spoed; spoortrein; tempo; trein; vaart

Verwante woorden van "sleep":


Wiktionary: sleep


Cross Translation:
FromToVia
sleep traîne train — that which is drawn along

slepen:

slepen werkwoord (sleep, sleept, sleepte, sleepten, geslepen)

  1. slepen
    remorquer; traîner
    • remorquer werkwoord (remorque, remorques, remorquons, remorquez, )
    • traîner werkwoord (traîne, traînes, traînons, traînez, )
  2. slepen

Conjugations for slepen:

o.t.t.
  1. sleep
  2. sleept
  3. sleept
  4. slepen
  5. slepen
  6. slepen
o.v.t.
  1. sleepte
  2. sleepte
  3. sleepte
  4. sleepten
  5. sleepten
  6. sleepten
v.t.t.
  1. heb geslepen
  2. hebt geslepen
  3. heeft geslepen
  4. hebben geslepen
  5. hebben geslepen
  6. hebben geslepen
v.v.t.
  1. had geslepen
  2. had geslepen
  3. had geslepen
  4. hadden geslepen
  5. hadden geslepen
  6. hadden geslepen
o.t.t.t.
  1. zal slepen
  2. zult slepen
  3. zal slepen
  4. zullen slepen
  5. zullen slepen
  6. zullen slepen
o.v.t.t.
  1. zou slepen
  2. zou slepen
  3. zou slepen
  4. zouden slepen
  5. zouden slepen
  6. zouden slepen
en verder
  1. ben geslepen
  2. bent geslepen
  3. is geslepen
  4. zijn geslepen
  5. zijn geslepen
  6. zijn geslepen
diversen
  1. sleep!
  2. sleept!
  3. geslepen
  4. slepend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

slepen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het slepen (wegslepen)
    le remorquer

Vertaal Matrix voor slepen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
remorquer slepen; wegslepen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
faire glisser slepen schuiven; voortschuiven
remorquer slepen
traîner slepen aanslepen; aarzelen; dralen; drentelen; dubben; flaneren; gebukt gaan onder; lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen; rondlopen; rondlummelen; rondslenteren; rondslingeren; rondwandelen; sjouwen; slenteren; sleuren; slingeren; talmen; teuten; torsen; trekken; treuzelen; verdwaald zijn; versjouwen; verslepen; voorttrekken; weifelen; zeulen

Verwante woorden van "slepen":


Wiktionary: slepen

slepen
Cross Translation:
FromToVia
slepen traîner drag — to pull along a surface
slepen glisser slide — to cause to move in contact with a surface
slepen tirer zurren(transitiv), mundartlich, umgangssprachlich: Synonym für „zerren“, „ziehen“

Computer vertaling door derden: