Nederlands
Uitgebreide vertaling voor situeren (Nederlands) in het Frans
situeren:
-
situeren (plaatsen; zich afspelen)
Conjugations for situeren:
o.t.t.
- situeer
- situeert
- situeert
- situeren
- situeren
- situeren
o.v.t.
- situeerde
- situeerde
- situeerde
- situeerden
- situeerden
- situeerden
v.t.t.
- heb gesitueerd
- hebt gesitueerd
- heeft gesitueerd
- hebben gesitueerd
- hebben gesitueerd
- hebben gesitueerd
v.v.t.
- had gesitueerd
- had gesitueerd
- had gesitueerd
- hadden gesitueerd
- hadden gesitueerd
- hadden gesitueerd
o.t.t.t.
- zal situeren
- zult situeren
- zal situeren
- zullen situeren
- zullen situeren
- zullen situeren
o.v.t.t.
- zou situeren
- zou situeren
- zou situeren
- zouden situeren
- zouden situeren
- zouden situeren
en verder
- ben gesitueerd
- bent gesitueerd
- is gesitueerd
- zijn gesitueerd
- zijn gesitueerd
- zijn gesitueerd
diversen
- situeer!
- situeert!
- gesitueerd
- situerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor situeren:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
avoir lieu | plaatsvinden | |
se dérouler | plaatsvinden | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
avoir lieu | plaatsen; situeren; zich afspelen | gebeuren; geschieden; plaats hebben; plaats vinden; plaatshebben |
se dérouler | plaatsen; situeren; zich afspelen | afrollen; naar beneden rollen; omlaagrollen; ontrollen; uitrollen |
se situer | plaatsen; situeren; zich afspelen | ergens zijn; zich ophouden |
Wiktionary: situeren
situeren
verb
-
placer, mettre sur quelque chose.
- poser → poseren; zitten; leggen; steken; plaatsen; stellen; stoppen; zetten; doen; situeren; stationeren; aanleggen; bouwen; construeren; fitten; installeren; maken; aanmaken; bedrijven; uitbrengen; uitrichten; uitvoeren
-
placer, poser en certain endroit par rapport à l’exposition, à l’aspect, au voisinage, etc.