Nederlands
Uitgebreide vertaling voor schreien (Nederlands) in het Frans
schreien:
-
schreien (huilen)
pleurer; verser des larmes; gémir; geindre; larmoyer; chialer; pleurnicher; piailler; glapir; pleurer misère-
pleurer werkwoord (pleure, pleures, pleurons, pleurez, pleurent, pleurais, pleurait, pleurions, pleuriez, pleuraient, pleurai, pleuras, pleura, pleurâmes, pleurâtes, pleurèrent, pleurerai, pleureras, pleurera, pleurerons, pleurerez, pleureront)
-
verser des larmes werkwoord
-
gémir werkwoord (gémis, gémit, gémissons, gémissez, gémissent, gémissais, gémissait, gémissions, gémissiez, gémissaient, gémîmes, gémîtes, gémirent, gémirai, gémiras, gémira, gémirons, gémirez, gémiront)
-
geindre werkwoord (geins, geint, geignons, geignez, geignent, geignais, geignait, geignions, geigniez, geignaient, geignis, geignit, geignîmes, geignîtes, geignirent, geindrai, geindras, geindra, geindrons, geindrez, geindront)
-
larmoyer werkwoord (larmoie, larmoies, larmoyons, larmoyez, larmoient, larmoyais, larmoyait, larmoyions, larmoyiez, larmoyaient, larmoyai, larmoyas, larmoya, larmoyâmes, larmoyâtes, larmoyèrent, larmoierai, larmoieras, larmoiera, larmoierons, larmoierez, larmoieront)
-
chialer werkwoord (chiale, chiales, chialons, chialez, chialent, chialais, chialait, chialions, chialiez, chialaient, chialai, chialas, chiala, chialâmes, chialâtes, chialèrent, chialerai, chialeras, chialera, chialerons, chialerez, chialeront)
-
pleurnicher werkwoord (pleurniche, pleurniches, pleurnichons, pleurnichez, pleurnichent, pleurnichais, pleurnichait, pleurnichions, pleurnichiez, pleurnichaient, pleurnichai, pleurnichas, pleurnicha, pleurnichâmes, pleurnichâtes, pleurnichèrent, pleurnicherai, pleurnicheras, pleurnichera, pleurnicherons, pleurnicherez, pleurnicheront)
-
piailler werkwoord (piaille, piailles, piaillons, piaillez, piaillent, piaillais, piaillait, piaillions, piailliez, piaillaient, piaillai, piaillas, piailla, piaillâmes, piaillâtes, piaillèrent, piaillerai, piailleras, piaillera, piaillerons, piaillerez, piailleront)
-
glapir werkwoord (glapis, glapit, glapissons, glapissez, glapissent, glapissais, glapissait, glapissions, glapissiez, glapissaient, glapîmes, glapîtes, glapirent, glapirai, glapiras, glapira, glapirons, glapirez, glapiront)
-
pleurer misère werkwoord
-
Conjugations for schreien:
o.t.t.
- schrei
- schreit
- schreit
- schreien
- schreien
- schreien
o.v.t.
- schreide
- schreide
- schreide
- schreiden
- schreiden
- schreiden
v.t.t.
- heb geschreid
- hebt geschreid
- heeft geschreid
- hebben geschreid
- hebben geschreid
- hebben geschreid
v.v.t.
- had geschreid
- had geschreid
- had geschreid
- hadden geschreid
- hadden geschreid
- hadden geschreid
o.t.t.t.
- zal schreien
- zult schreien
- zal schreien
- zullen schreien
- zullen schreien
- zullen schreien
o.v.t.t.
- zou schreien
- zou schreien
- zou schreien
- zouden schreien
- zouden schreien
- zouden schreien
en verder
- ben geschreid
- bent geschreid
- is geschreid
- zijn geschreid
- zijn geschreid
- zijn geschreid
diversen
- schrei!
- schreit!
- geschreid
- schreiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze