Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor schampen (Nederlands) in het Frans
schampen:
-
schampen
érafler; effleurer-
érafler werkwoord (érafle, érafles, éraflons, éraflez, éraflent, éraflais, éraflait, éraflions, érafliez, éraflaient, éraflai, éraflas, érafla, éraflâmes, éraflâtes, éraflèrent, éraflerai, érafleras, éraflera, éraflerons, éraflerez, érafleront)
-
effleurer werkwoord (effleure, effleures, effleurons, effleurez, effleurent, effleurais, effleurait, effleurions, effleuriez, effleuraient, effleurai, effleuras, effleura, effleurâmes, effleurâtes, effleurèrent, effleurerai, effleureras, effleurera, effleurerons, effleurerez, effleureront)
-
Conjugations for schampen:
o.t.t.
- schamp
- schampt
- schampt
- schampen
- schampen
- schampen
o.v.t.
- schampte
- schampte
- schampte
- schampten
- schampten
- schampten
v.t.t.
- heb geschampt
- hebt geschampt
- heeft geschampt
- hebben geschampt
- hebben geschampt
- hebben geschampt
v.v.t.
- had geschampt
- had geschampt
- had geschampt
- hadden geschampt
- hadden geschampt
- hadden geschampt
o.t.t.t.
- zal schampen
- zult schampen
- zal schampen
- zullen schampen
- zullen schampen
- zullen schampen
o.v.t.t.
- zou schampen
- zou schampen
- zou schampen
- zouden schampen
- zouden schampen
- zouden schampen
en verder
- ben geschampt
- bent geschampt
- is geschampt
- zijn geschampt
- zijn geschampt
- zijn geschampt
diversen
- schamp!
- schampt!
- geschampt
- schampende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor schampen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
effleurer | schampen | aanroeren; aanstippen; even aanraken; lichtjes aanraken |
érafler | schampen | bekrassen |
Verwante woorden van "schampen":
schamp:
-
de schamp (beschimping; belediging; spot)
Vertaal Matrix voor schamp:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
affront | belediging; beschimping; schamp; spot | |
injure | belediging; beschimping; schamp; spot | krenking; kwetsing; scheldwoord |
insulte | belediging; beschimping; schamp; spot | aanfluiting; bespotting; gespot; hoon; ironie; laster; oneer; sarcasme; schande; scheldwoord; smaad; spot; spotternij |