Nederlands
Uitgebreide vertaling voor samenrapen (Nederlands) in het Frans
samenrapen:
-
samenrapen (samenpakken; bijeen scharrelen)
grappiller; ranger; s'entasser; ramasser à gauche et à droite-
grappiller werkwoord (grappille, grappilles, grappillons, grappillez, grappillent, grappillais, grappillait, grappillions, grappilliez, grappillaient, grappillai, grappillas, grappilla, grappillâmes, grappillâtes, grappillèrent, grappillerai, grappilleras, grappillera, grappillerons, grappillerez, grappilleront)
-
ranger werkwoord (range, ranges, rangeons, rangez, rangent, rangeais, rangeait, rangions, rangiez, rangeaient, rangeai, rangeas, rangea, rangeâmes, rangeâtes, rangèrent, rangerai, rangeras, rangera, rangerons, rangerez, rangeront)
-
s'entasser werkwoord
-
ramasser à gauche et à droite werkwoord
-
Conjugations for samenrapen:
o.t.t.
- raap samen
- raapt samen
- raapt samen
- rapen samen
- rapen samen
- rapen samen
o.v.t.
- raapte samen
- raapte samen
- raapte samen
- raapten samen
- raapten samen
- raapten samen
v.t.t.
- heb samengeraapt
- hebt samengeraapt
- heeft samengeraapt
- hebben samengeraapt
- hebben samengeraapt
- hebben samengeraapt
v.v.t.
- had samengeraapt
- had samengeraapt
- had samengeraapt
- hadden samengeraapt
- hadden samengeraapt
- hadden samengeraapt
o.t.t.t.
- zal samenrapen
- zult samenrapen
- zal samenrapen
- zullen samenrapen
- zullen samenrapen
- zullen samenrapen
o.v.t.t.
- zou samenrapen
- zou samenrapen
- zou samenrapen
- zouden samenrapen
- zouden samenrapen
- zouden samenrapen
en verder
- is samengeraapt
- zijn samengeraapt
diversen
- raap samen!
- raapt samen!
- samengeraapt
- samenrapend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor samenrapen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
grappiller | bijeen scharrelen; samenpakken; samenrapen | bijeen harken; bijeenschrapen |
ramasser à gauche et à droite | bijeen scharrelen; samenpakken; samenrapen | |
ranger | bijeen scharrelen; samenpakken; samenrapen | archiveren; bergen; bewaren; deponeren; inschikken; leggen; neerleggen; opbergen; opruimen; opschonen; opslaan; opzij leggen; parkeren; plaatsen; rangordenen; rangschikken; scharen; stallen; stouwen; vlijen; wegbergen; wegleggen; wegzetten; zetten |
s'entasser | bijeen scharrelen; samenpakken; samenrapen |