Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. samengevoegd:
  2. samenvoegen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor samengevoegd (Nederlands) in het Frans

samengevoegd:

samengevoegd bijvoeglijk naamwoord

  1. samengevoegd (bijeengevoegd)
    mêlé; joint; mixte; mélangé; mixé

Vertaal Matrix voor samengevoegd:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
joint las; lasnaad; metselwerk; naad; samenvoeging; stickie; verbinding; voeg; voegwerk; welnaad
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
joint bijeengevoegd; samengevoegd
mixte bijeengevoegd; samengevoegd door elkaar geroerd; gemengd; gemixed; gemêleerd; man en vrouw samen
mixé bijeengevoegd; samengevoegd gemengd; man en vrouw samen
mélangé bijeengevoegd; samengevoegd door elkaar; door elkaar geroerd; dooreen; doorgeroerd; gemengd; gemixed; gemêleerd; man en vrouw samen
mêlé bijeengevoegd; samengevoegd door elkaar geroerd; doorgeroerd; gemengd; gemixed; gemêleerd; man en vrouw samen

Verwante woorden van "samengevoegd":

  • samengevoegde

samengevoegd vorm van samenvoegen:

samenvoegen werkwoord (voeg samen, voegt samen, voegde samen, voegden samen, samengevoegd)

  1. samenvoegen (aaneenschakelen; verbinden; koppelen)
    joindre; lier; enchaîner
    • joindre werkwoord (joins, joint, joignons, joignez, )
    • lier werkwoord (lie, lies, lions, liez, )
    • enchaîner werkwoord (enchaîne, enchaînes, enchaînons, enchaînez, )
  2. samenvoegen (combineren; bijeen voegen)
    joindre ensemble; joindre; unir; grouper; réunir
    • joindre ensemble werkwoord
    • joindre werkwoord (joins, joint, joignons, joignez, )
    • unir werkwoord (unis, unit, unissons, unissez, )
    • grouper werkwoord (groupe, groupes, groupons, groupez, )
    • réunir werkwoord (réunis, réunit, réunissons, réunissez, )
  3. samenvoegen
    joindre
    • joindre werkwoord (joins, joint, joignons, joignez, )
  4. samenvoegen
    fusionner
    • fusionner werkwoord (fusionne, fusionnes, fusionnons, fusionnez, )

Conjugations for samenvoegen:

o.t.t.
  1. voeg samen
  2. voegt samen
  3. voegt samen
  4. voegen samen
  5. voegen samen
  6. voegen samen
o.v.t.
  1. voegde samen
  2. voegde samen
  3. voegde samen
  4. voegden samen
  5. voegden samen
  6. voegden samen
v.t.t.
  1. heb samengevoegd
  2. hebt samengevoegd
  3. heeft samengevoegd
  4. hebben samengevoegd
  5. hebben samengevoegd
  6. hebben samengevoegd
v.v.t.
  1. had samengevoegd
  2. had samengevoegd
  3. had samengevoegd
  4. hadden samengevoegd
  5. hadden samengevoegd
  6. hadden samengevoegd
o.t.t.t.
  1. zal samenvoegen
  2. zult samenvoegen
  3. zal samenvoegen
  4. zullen samenvoegen
  5. zullen samenvoegen
  6. zullen samenvoegen
o.v.t.t.
  1. zou samenvoegen
  2. zou samenvoegen
  3. zou samenvoegen
  4. zouden samenvoegen
  5. zouden samenvoegen
  6. zouden samenvoegen
en verder
  1. ben samengevoegd
  2. bent samengevoegd
  3. is samengevoegd
  4. zijn samengevoegd
  5. zijn samengevoegd
  6. zijn samengevoegd
diversen
  1. voeg samen!
  2. voegt samen!
  3. samengevoegd
  4. samenvoegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor samenvoegen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
joindre aanlassen
joindre ensemble bijeen voegen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
enchaîner aaneenschakelen; koppelen; samenvoegen; verbinden aaneenschakelen; aanhouden; arresteren; binden; boeien; fascineren; gevangennemen; gijzelen; handboeien omdoen; in de boeien slaan; inrekenen; intrigeren; ketenen; kluisteren; koppelen; oppakken; ordenen; paren; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken; vastketenen; vastkluisteren; vastleggen; verbinden
fusionner samenvoegen een fusie aangaan; fuseren; ineensmelten; samengaan; samensmelten; versmelten
grouper bijeen voegen; combineren; samenvoegen arrangeren; bijeenzoeken; ficheren; groeperen; indelen; ordenen; systematiseren; vergaren; verzamelen
joindre aaneenschakelen; bijeen voegen; combineren; koppelen; samenvoegen; verbinden aaneenlassen; afspreken; bij elkaar leggen; bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; binden; boeien; bundelen; doorverbinden; een fusie aangaan; elkaar ontmoeten; elkaar zien; erbij doen; erbij optellen; erbij tellen; erbij voegen; fuseren; ineensmelten; ketenen; kluisteren; koppelen; lassen; meegeven; meesturen; meezenden; paren; samenbundelen; samengaan; samenkomen; samenkoppelen; samensmelten; toevoegen; treffen; verbinden; versmelten; voegen
joindre ensemble bijeen voegen; combineren; samenvoegen combineren; een combinatie maken
lier aaneenschakelen; koppelen; samenvoegen; verbinden aan een touw vastleggen; aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aangaan; aanknopen; afbinden; afsnoeren; bevestigen; binden; boeien; boekbinden; dichtbinden; ergens aan bevestigen; fascineren; inbinden; intrigeren; ketenen; kluisteren; knevelen; knopen; koppelen; onderling verbinden; strikken; toebinden; van verband voorzien; vastbinden; vastknopen; vastleggen; vastmaken; vastsjorren; vastzetten; verbinden; verzekeren
réunir bijeen voegen; combineren; samenvoegen afspreken; bij elkaar brengen; bijeen krijgen; bijeenbrengen; bijeenkrijgen; combineren; concentreren; een combinatie maken; een fusie aangaan; elkaar ontmoeten; elkaar zien; fuseren; herenigen; ineensmelten; samenbrengen; samengaan; samenkomen; samensmelten; treffen; verenigen; versmelten; verzamelen; weer bijeenbrengen
unir bijeen voegen; combineren; samenvoegen bij elkaar brengen; bijeenbrengen; bundelen; concentreren; koppelen; paren; samenbrengen; verbinden; verbroederen; zich verzoenen met
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
fusionner samenvoegen

Wiktionary: samenvoegen

samenvoegen
verb
  1. opérer une fusion entre des partis, entre des sociétés industrielles ou commerciales, etc.

Cross Translation:
FromToVia
samenvoegen amalgamer conflate — fuse into a single entity
samenvoegen joindre join — to combine more than one item into one; to put together