Nederlands
Uitgebreide vertaling voor sabbelen (Nederlands) in het Frans
sabbelen:
-
sabbelen (lurken; zuigen)
sucer; téter; suçoter-
sucer werkwoord (suce, suces, suçons, sucez, sucent, suçais, suçait, sucions, suciez, suçaient, suçai, suças, suça, suçâmes, suçâtes, sucèrent, sucerai, suceras, sucera, sucerons, sucerez, suceront)
-
téter werkwoord (tète, tètes, tétons, tétez, tètent, tétais, tétait, tétions, tétiez, tétaient, tétai, tétas, téta, tétâmes, tétâtes, tétèrent, téterai, téteras, tétera, téterons, téterez, téteront)
-
suçoter werkwoord (suçote, suçotes, suçotons, suçotez, suçotent, suçotais, suçotait, suçotions, suçotiez, suçotaient, suçotai, suçotas, suçota, suçotâmes, suçotâtes, suçotèrent, suçoterai, suçoteras, suçotera, suçoterons, suçoterez, suçoteront)
-
Conjugations for sabbelen:
o.t.t.
- sabbel
- sabbelt
- sabbelt
- sabbelen
- sabbelen
- sabbelen
o.v.t.
- sabbelde
- sabbelde
- sabbelde
- sabbelden
- sabbelden
- sabbelden
v.t.t.
- heb gesabbeld
- hebt gesabbeld
- heeft gesabbeld
- hebben gesabbeld
- hebben gesabbeld
- hebben gesabbeld
v.v.t.
- had gesabbeld
- had gesabbeld
- had gesabbeld
- hadden gesabbeld
- hadden gesabbeld
- hadden gesabbeld
o.t.t.t.
- zal sabbelen
- zult sabbelen
- zal sabbelen
- zullen sabbelen
- zullen sabbelen
- zullen sabbelen
o.v.t.t.
- zou sabbelen
- zou sabbelen
- zou sabbelen
- zouden sabbelen
- zouden sabbelen
- zouden sabbelen
diversen
- sabbel!
- sabbelt!
- gesabbeld
- sabbelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor sabbelen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
téter | volzuigen | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
sucer | lurken; sabbelen; zuigen | afzuigen; fellatio doen; kluiven; knauwen; leegzuigen; lurken; pijpen; slurpen; uitzuigen; zuigen |
suçoter | lurken; sabbelen; zuigen | kluiven; knauwen |
téter | lurken; sabbelen; zuigen | afzuigen; fellatio doen; pijpen; zuigen |