Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. rokeren:
  2. roker:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor rokeren (Nederlands) in het Frans

rokeren:

rokeren werkwoord (rokeer, rokeert, rokeerde, rokeerden, gerokeerd)

  1. rokeren
    roquer
    • roquer werkwoord (roque, roques, roquons, roquez, )

Conjugations for rokeren:

o.t.t.
  1. rokeer
  2. rokeert
  3. rokeert
  4. rokeren
  5. rokeren
  6. rokeren
o.v.t.
  1. rokeerde
  2. rokeerde
  3. rokeerde
  4. rokeerden
  5. rokeerden
  6. rokeerden
v.t.t.
  1. heb gerokeerd
  2. hebt gerokeerd
  3. heeft gerokeerd
  4. hebben gerokeerd
  5. hebben gerokeerd
  6. hebben gerokeerd
v.v.t.
  1. had gerokeerd
  2. had gerokeerd
  3. had gerokeerd
  4. hadden gerokeerd
  5. hadden gerokeerd
  6. hadden gerokeerd
o.t.t.t.
  1. zal rokeren
  2. zult rokeren
  3. zal rokeren
  4. zullen rokeren
  5. zullen rokeren
  6. zullen rokeren
o.v.t.t.
  1. zou rokeren
  2. zou rokeren
  3. zou rokeren
  4. zouden rokeren
  5. zouden rokeren
  6. zouden rokeren
diversen
  1. rokeer!
  2. rokeert!
  3. gerokeerd
  4. rokerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor rokeren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
roquer rokeren

Verwante woorden van "rokeren":


Wiktionary: rokeren


Cross Translation:
FromToVia
rokeren roquer castle — to perform the move of castling

roker:

roker [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de roker
    le fumeur
    • fumeur [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor roker:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fumeur roker

Verwante woorden van "roker":


Wiktionary: roker


Cross Translation:
FromToVia
roker fumeur Schmökernorddeutsch, umgangssprachlich, Plural 2: jemand, der gewohnheitsmäßig raucht