Nederlands
Uitgebreide vertaling voor rechtstrijken (Nederlands) in het Frans
rechtstrijken:
-
rechtstrijken (goedmaken; rechtzetten)
se racheter; redresser; résoudre un malentendu; réparer-
se racheter werkwoord
-
redresser werkwoord (redresse, redresses, redressons, redressez, redressent, redressais, redressait, redressions, redressiez, redressaient, redressai, redressas, redressa, redressâmes, redressâtes, redressèrent, redresserai, redresseras, redressera, redresserons, redresserez, redresseront)
-
résoudre un malentendu werkwoord
-
réparer werkwoord (répare, répares, réparons, réparez, réparent, réparais, réparait, réparions, répariez, réparaient, réparai, réparas, répara, réparâmes, réparâtes, réparèrent, réparerai, répareras, réparera, réparerons, réparerez, répareront)
-
Conjugations for rechtstrijken:
o.t.t.
- strijk recht
- strijkt recht
- strijkt recht
- strijken recht
- strijken recht
- strijken recht
o.v.t.
- streek recht
- streek recht
- streek recht
- streken recht
- streken recht
- streken recht
v.t.t.
- heb recht gestreken
- hebt recht gestreken
- heeft recht gestreken
- hebben recht gestreken
- hebben recht gestreken
- hebben recht gestreken
v.v.t.
- had recht gestreken
- had recht gestreken
- had recht gestreken
- hadden recht gestreken
- hadden recht gestreken
- hadden recht gestreken
o.t.t.t.
- zal rechtstrijken
- zult rechtstrijken
- zal rechtstrijken
- zullen rechtstrijken
- zullen rechtstrijken
- zullen rechtstrijken
o.v.t.t.
- zou rechtstrijken
- zou rechtstrijken
- zou rechtstrijken
- zouden rechtstrijken
- zouden rechtstrijken
- zouden rechtstrijken
diversen
- strijk recht!
- strijkt recht!
- recht gestreken
- recht strijkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor rechtstrijken:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
redresser | goedmaken; rechtstrijken; rechtzetten | omhoogbrengen; rechtbuigen; rechtmaken; rechtop zetten |
réparer | goedmaken; rechtstrijken; rechtzetten | aanpassen; bijspijkeren; bijstellen; boeten; fiksen; genoegdoen; goedmaken; herstellen; inhalen; maken; opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen; rechtzetten; repareren; vernieuwen; verstellen |
résoudre un malentendu | goedmaken; rechtstrijken; rechtzetten | |
se racheter | goedmaken; rechtstrijken; rechtzetten |