Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- razend:
- razen:
-
Wiktionary:
- razend → enragé
- razen → bourdonner, ronronner
- razen → élancer, faire rage, se déchaîner
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor razend (Nederlands) in het Frans
razend:
-
razend (vertoornd; kwaad; boos; furieus; nijdig; woest; spinnijdig; ziedend; toornig)
fâché; furieux; en colère; irrité; fâcheux; enragé; mis en colère; irritable; outré; furibond; hargneux; exaspéré; hargneusement; indigné; courroucé; d'un air fâché-
fâché bijvoeglijk naamwoord
-
furieux bijvoeglijk naamwoord
-
en colère bijvoeglijk naamwoord
-
irrité bijvoeglijk naamwoord
-
fâcheux bijvoeglijk naamwoord
-
enragé bijvoeglijk naamwoord
-
mis en colère bijvoeglijk naamwoord
-
irritable bijvoeglijk naamwoord
-
outré bijvoeglijk naamwoord
-
furibond bijvoeglijk naamwoord
-
hargneux bijvoeglijk naamwoord
-
exaspéré bijvoeglijk naamwoord
-
hargneusement bijvoeglijk naamwoord
-
indigné bijvoeglijk naamwoord
-
courroucé bijvoeglijk naamwoord
-
d'un air fâché bijvoeglijk naamwoord
-
-
razend (woedend; kwaad; boos; furieus; hels; nijdig; woest; dol; laaiend; tierend)
furieux; furieuse; enragé; rageur; en colère; enragée; déchaîné; exaspérée; furieusement; furibond; avec rage; exaspéré; déchaînée-
furieux bijvoeglijk naamwoord
-
furieuse bijvoeglijk naamwoord
-
enragé bijvoeglijk naamwoord
-
rageur bijvoeglijk naamwoord
-
en colère bijvoeglijk naamwoord
-
enragée bijvoeglijk naamwoord
-
déchaîné bijvoeglijk naamwoord
-
exaspérée bijvoeglijk naamwoord
-
furieusement bijvoeglijk naamwoord
-
furibond bijvoeglijk naamwoord
-
avec rage bijvoeglijk naamwoord
-
exaspéré bijvoeglijk naamwoord
-
déchaînée bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor razend:
Synoniemen voor "razend":
Verwante definities voor "razend":
razen:
-
razen (tieren; fulmineren; tekeergaan; te keer gaan)
tempêter; fulminer; vociférer; hurler; gronder; insulter; bouillonner; injurier; mugir; s'emporter; faire rage; râler contre; crier fort; faire du tapage; tonner contre; lâcher des jurons; se fâcher tout rouge; se déchaîner contre-
tempêter werkwoord (tempête, tempêtes, tempêtons, tempêtez, tempêtent, tempêtais, tempêtait, tempêtions, tempêtiez, tempêtaient, tempêtai, tempêtas, tempêta, tempêtâmes, tempêtâtes, tempêtèrent, tempêterai, tempêteras, tempêtera, tempêterons, tempêterez, tempêteront)
-
fulminer werkwoord (fulmine, fulmines, fulminons, fulminez, fulminent, fulminais, fulminait, fulminions, fulminiez, fulminaient, fulminai, fulminas, fulmina, fulminâmes, fulminâtes, fulminèrent, fulminerai, fulmineras, fulminera, fulminerons, fulminerez, fulmineront)
-
vociférer werkwoord (vocifère, vocifères, vociférons, vociférez, vocifèrent, vociférais, vociférait, vociférions, vocifériez, vociféraient, vociférai, vociféras, vociféra, vociférâmes, vociférâtes, vociférèrent, vociférerai, vociféreras, vociférera, vociférerons, vociférerez, vociféreront)
-
hurler werkwoord (hurle, hurles, hurlons, hurlez, hurlent, hurlais, hurlait, hurlions, hurliez, hurlaient, hurlai, hurlas, hurla, hurlâmes, hurlâtes, hurlèrent, hurlerai, hurleras, hurlera, hurlerons, hurlerez, hurleront)
-
gronder werkwoord (gronde, grondes, grondons, grondez, grondent, grondais, grondait, grondions, grondiez, grondaient, grondai, grondas, gronda, grondâmes, grondâtes, grondèrent, gronderai, gronderas, grondera, gronderons, gronderez, gronderont)
-
insulter werkwoord (insulte, insultes, insultons, insultez, insultent, insultais, insultait, insultions, insultiez, insultaient, insultai, insultas, insulta, insultâmes, insultâtes, insultèrent, insulterai, insulteras, insultera, insulterons, insulterez, insulteront)
-
bouillonner werkwoord (bouillonne, bouillonnes, bouillonnons, bouillonnez, bouillonnent, bouillonnais, bouillonnait, bouillonnions, bouillonniez, bouillonnaient, bouillonnai, bouillonnas, bouillonna, bouillonnâmes, bouillonnâtes, bouillonnèrent, bouillonnerai, bouillonneras, bouillonnera, bouillonnerons, bouillonnerez, bouillonneront)
-
injurier werkwoord (injurie, injuries, injurions, injuriez, injurient, injuriais, injuriait, injuriions, injuriiez, injuriaient, injuriai, injurias, injuria, injuriâmes, injuriâtes, injurièrent, injurierai, injurieras, injuriera, injurierons, injurierez, injurieront)
-
mugir werkwoord (mugis, mugit, mugissons, mugissez, mugissent, mugissais, mugissait, mugissions, mugissiez, mugissaient, mugîmes, mugîtes, mugirent, mugirai, mugiras, mugira, mugirons, mugirez, mugiront)
-
s'emporter werkwoord
-
faire rage werkwoord
-
râler contre werkwoord
-
crier fort werkwoord
-
faire du tapage werkwoord
-
tonner contre werkwoord
-
lâcher des jurons werkwoord
-
se fâcher tout rouge werkwoord
-
se déchaîner contre werkwoord
-
-
razen (woeden; tekeergaan)
tempêter; tonner; hurler-
tempêter werkwoord (tempête, tempêtes, tempêtons, tempêtez, tempêtent, tempêtais, tempêtait, tempêtions, tempêtiez, tempêtaient, tempêtai, tempêtas, tempêta, tempêtâmes, tempêtâtes, tempêtèrent, tempêterai, tempêteras, tempêtera, tempêterons, tempêterez, tempêteront)
-
tonner werkwoord (tonne, tonnes, tonnons, tonnez, tonnent, tonnais, tonnait, tonnions, tonniez, tonnaient, tonnai, tonnas, tonna, tonnâmes, tonnâtes, tonnèrent, tonnerai, tonneras, tonnera, tonnerons, tonnerez, tonneront)
-
hurler werkwoord (hurle, hurles, hurlons, hurlez, hurlent, hurlais, hurlait, hurlions, hurliez, hurlaient, hurlai, hurlas, hurla, hurlâmes, hurlâtes, hurlèrent, hurlerai, hurleras, hurlera, hurlerons, hurlerez, hurleront)
-
-
razen (tekeergaan; tieren; fulmineren)
tempêter; se déchaîner contre; hurler; gronder; bouillonner; fulminer; mugir; s'emporter; faire rage; râler contre; crier fort; faire du tapage; tonner contre; lâcher des jurons; se fâcher tout rouge-
tempêter werkwoord (tempête, tempêtes, tempêtons, tempêtez, tempêtent, tempêtais, tempêtait, tempêtions, tempêtiez, tempêtaient, tempêtai, tempêtas, tempêta, tempêtâmes, tempêtâtes, tempêtèrent, tempêterai, tempêteras, tempêtera, tempêterons, tempêterez, tempêteront)
-
se déchaîner contre werkwoord
-
hurler werkwoord (hurle, hurles, hurlons, hurlez, hurlent, hurlais, hurlait, hurlions, hurliez, hurlaient, hurlai, hurlas, hurla, hurlâmes, hurlâtes, hurlèrent, hurlerai, hurleras, hurlera, hurlerons, hurlerez, hurleront)
-
gronder werkwoord (gronde, grondes, grondons, grondez, grondent, grondais, grondait, grondions, grondiez, grondaient, grondai, grondas, gronda, grondâmes, grondâtes, grondèrent, gronderai, gronderas, grondera, gronderons, gronderez, gronderont)
-
bouillonner werkwoord (bouillonne, bouillonnes, bouillonnons, bouillonnez, bouillonnent, bouillonnais, bouillonnait, bouillonnions, bouillonniez, bouillonnaient, bouillonnai, bouillonnas, bouillonna, bouillonnâmes, bouillonnâtes, bouillonnèrent, bouillonnerai, bouillonneras, bouillonnera, bouillonnerons, bouillonnerez, bouillonneront)
-
fulminer werkwoord (fulmine, fulmines, fulminons, fulminez, fulminent, fulminais, fulminait, fulminions, fulminiez, fulminaient, fulminai, fulminas, fulmina, fulminâmes, fulminâtes, fulminèrent, fulminerai, fulmineras, fulminera, fulminerons, fulminerez, fulmineront)
-
mugir werkwoord (mugis, mugit, mugissons, mugissez, mugissent, mugissais, mugissait, mugissions, mugissiez, mugissaient, mugîmes, mugîtes, mugirent, mugirai, mugiras, mugira, mugirons, mugirez, mugiront)
-
s'emporter werkwoord
-
faire rage werkwoord
-
râler contre werkwoord
-
crier fort werkwoord
-
faire du tapage werkwoord
-
tonner contre werkwoord
-
lâcher des jurons werkwoord
-
se fâcher tout rouge werkwoord
-
Conjugations for razen:
o.t.t.
- raas
- raast
- raast
- razen
- razen
- razen
o.v.t.
- raasde
- raasde
- raasde
- raasden
- raasden
- raasden
v.t.t.
- ben geraasd
- bent geraasd
- is geraasd
- zijn geraasd
- zijn geraasd
- zijn geraasd
v.v.t.
- was geraasd
- was geraasd
- was geraasd
- waren geraasd
- waren geraasd
- waren geraasd
o.t.t.t.
- zal razen
- zult razen
- zal razen
- zullen razen
- zullen razen
- zullen razen
o.v.t.t.
- zou razen
- zou razen
- zou razen
- zouden razen
- zouden razen
- zouden razen
diversen
- raas!
- raast!
- geraasd
- razend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor razen:
Wiktionary: razen
razen
Cross Translation:
verb
-
À trier
-
faire entendre les ronrons, émettre un ronflement sourd et continu, en parlant d'un chat ou d'un félin, qui exprime en général son contentement.
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• razen | → élancer | ↔ race — to move or drive at high speed |
• razen | → faire rage; se déchaîner | ↔ rage — move with great violence |