Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. rappelleren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor rappelleren (Nederlands) in het Frans

rappelleren:

rappelleren [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. rappelleren
    le fait de se rappeler

rappelleren werkwoord (rappelleer, rappelleert, rappelleerde, rappelleerden, gerappelleerd)

  1. rappelleren (met aandrang herinneren; manen)
    mettre en demeure; sommer
    • mettre en demeure werkwoord
    • sommer werkwoord (somme, sommes, sommons, sommez, )

Conjugations for rappelleren:

o.t.t.
  1. rappelleer
  2. rappelleert
  3. rappelleert
  4. rappelleren
  5. rappelleren
  6. rappelleren
o.v.t.
  1. rappelleerde
  2. rappelleerde
  3. rappelleerde
  4. rappelleerden
  5. rappelleerden
  6. rappelleerden
v.t.t.
  1. ben gerappelleerd
  2. bent gerappelleerd
  3. is gerappelleerd
  4. zijn gerappelleerd
  5. zijn gerappelleerd
  6. zijn gerappelleerd
v.v.t.
  1. was gerappelleerd
  2. was gerappelleerd
  3. was gerappelleerd
  4. waren gerappelleerd
  5. waren gerappelleerd
  6. waren gerappelleerd
o.t.t.t.
  1. zal rappelleren
  2. zult rappelleren
  3. zal rappelleren
  4. zullen rappelleren
  5. zullen rappelleren
  6. zullen rappelleren
o.v.t.t.
  1. zou rappelleren
  2. zou rappelleren
  3. zou rappelleren
  4. zouden rappelleren
  5. zouden rappelleren
  6. zouden rappelleren
en verder
  1. heb gerappelleerd
  2. hebt gerappelleerd
  3. heeft gerappelleerd
  4. hebben gerappelleerd
  5. hebben gerappelleerd
  6. hebben gerappelleerd
diversen
  1. rappelleer!
  2. rappelleert!
  3. gerappelleerd
  4. rappellerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor rappelleren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fait de se rappeler rappelleren
sommer aanschrijven; aanzeggen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
mettre en demeure manen; met aandrang herinneren; rappelleren
sommer manen; met aandrang herinneren; rappelleren aanmanen; aanmanen tot een verplichting; aanschrijven; aanzeggen; bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; kennis geven; konde doen; manen; ontbieden; opdragen; oproepen; sommeren; verordenen