Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
branche
|
rank; uitloper
|
afdeling; basisbestanddeel; bedrijfstak; bestanddeel; boomtak; branche; component; deel; deelsoort; departement; detachement; economische sector; element; ent; fractie; ingrediënt; loot; onderdeel; sectie; specialisatie; specialisme; stuk; tak; takje; twijg; vakgebied; vakgroep; vertakking; zijtak
|
fin
|
|
afhaken; beëindiging; conclusie; eind; einde; eindigen; eindpunt; eindstreep; end; finale; finish; finishlijn; kappen; laatste opvoering; meet; ontknoping; ophouden; slot; slotbeschouwing; slotstuk; sluiting; sluitstuk; staken; uiteinde; uitscheiden
|
indécis
|
|
wankelmoedige; weifelaar
|
maigrichon
|
|
bonenstaak
|
pousse
|
rank; uitloper
|
scheutje
|
sarment
|
rank; ranken; uitloper
|
|
tige
|
rank; ranken; uitloper
|
boomtak; ent; halm; handvat in de vorm van stok; schacht; steel; stengel; tak; tuchtroede
|
vrille
|
rank
|
boor; boormachine; boortje; draaiboor; handboor; houtboor; kleine boor; schroef; tolvlucht; turbulentie; vrille; werveling
|
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
tendre
|
|
aangeven; aanreiken; geven; oprekken; opspannen; reiken; rekken; spannen; strak maken
|
Not Specified | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
branche
|
|
branche; branche-element; vertakking; voorwaardelijke branche
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bancal
|
los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend
|
krombenig
|
chancelant
|
los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend
|
fluctuerend; gammel; geestelijk onstabiel; heen en weer bewegend; krakkemikkig; labiel; schommelend; waggelend; wankel; wiebelend; zwak
|
d'une façon incertaine
|
los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend
|
|
de taille fine
|
dun; fijn; fijngebouwd; rank; slank; tenger
|
lichtgebouwd; tenger
|
fin
|
dun; fijn; fijngebouwd; rank; slank; tenger
|
adrem; arglistig; bijdehand; delicaat; doortrapt; elegant; fel; fijn; fijn van smaak; fijngevoelig; fijnzinnig; gehaaid; geraffineerd; geslepen; gevat; gewiekst; gracieus; grievend; hanig; krenkend; kwetsend; leep; lichtgebouwd; link; listig; pinnig; raak; scherp; scherpzinnig; schrander; sierlijk; slim; slinks; sluw; snedig; snibbig; subtiel; teerbesnaard; teergevoelig; tenger; uitgeslapen; vinnig; vlijmend
|
finement
|
dun; fijn; fijngebouwd; rank; slank; tenger
|
elegant; gevat; gracieus; scherpzinnig; schrander; sierlijk; slim; snedig; uitgeslapen
|
fragile
|
dun; fijn; fijngebouwd; rank; slank; tenger
|
bleekjes; breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; mager; onsolide; pips; slap; slapjes; spichtig; sprieterig; teder; teer; tenger; wee; ziekelijk; zwak
|
frêle
|
dun; fijn; fijngebouwd; rank; slank; tenger
|
armzalig; bleekjes; breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; karig; kwetsbaar; mager; pips; pover; schamel; schraal; slap; slapjes; spichtig; sprieterig; teder; teer; tenger; wee; ziekelijk; zwak
|
gracile
|
dun; dun van gestalte; fijn; fijngebouwd; mager; rank; slank; tenger
|
fijn; mager; slank en smal; spichtig; sprieterig; tenger
|
incertain
|
los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend
|
aarzelend; besluiteloos; delicaat; discutabel; gevaarlijk; gewaagd; hachelijk; halfslachtig; inconsistent; kritiek; lastig; netelig; niet zeker; ongewis; onstandvastig; onvast; penibel; precair; schoorvoetend; twijfelachtig; twijfelmoedig; variabel; variërend; veranderlijk; wankelmoedig; weifelachtig; weifelend
|
inconstant
|
dun van gestalte; mager; rank
|
gammel; geestelijk onstabiel; grillig; krakkemikkig; labiel; nukkig; onberekenbaar; onbestendig; onstabiel; onvoorspelbaar; variabele; veranderlijk; waggelend; wankel; wispelturig; wisselvallig; zwak
|
indécis
|
los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend
|
aarzelend; besluiteloos; halfslachtig; inconsistent; onbepaald; onbeslist; onstandvastig; onuitgemaakt; schoorvoetend; twijfelmoedig; veranderlijk; wankelmoedig; weifelachtig; weifelend
|
maigre
|
dun; fijn; fijngebouwd; rank; slank; tenger
|
armelijk; armoedig; armzalig; benig; berooid; droog; dun; geen vet op de botten hebbende; halfvet; iel; ingevallen; karig; laagcalorisch; lang en dun; lichtgebouwd; luizig; luttel; mager; piekerig; pover; schamel; schooierig; schraal; schriel; spinachtig; sprietig; tenger; vetarm; vetloos; weinig
|
maigrichon
|
dun; fijn; fijngebouwd; rank; slank; tenger
|
heel dun; mager; spichtig; sprieterig; tenger
|
mince
|
dun; fijn; fijngebouwd; rank; slank; tenger
|
armzalig; berooid; droog; dun; fijn; geen vet op de botten hebbende; iel; karig; lang en dun; lichtgebouwd; mager; piekerig; pover; schamel; schraal; schriel; slank en smal; spichtig; spinachtig; sprieterig; sprietig; tenger
|
précaire
|
los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend
|
delicaat; dreigend; eng; gevaarlijk; gewaagd; hachelijk; kritiek; lastig; netelig; penibel; precair
|
svelte
|
dun; dun van gestalte; fijn; fijngebouwd; mager; rank; slank; tenger
|
fijn; lichtgebouwd; slank en smal; tenger
|
tendre
|
dun; fijn; fijngebouwd; rank; slank; tenger
|
breekbaar; broos; clement; delicaat; diep; fijn; fijngevoelig; fijnzinnig; fragiel; frèle; genadig; gevoelig; gevoelvol; goedhartig; iel; innig; intens; kwetsbaar; lichtgebouwd; liefderijk; liefdevol; liefhebbend; mak; mild; sentimenteel; teder; teer; teerbesnaard; teergevoelig; teerhartig; tenger; vergevingsgezind; verzoenend; weekhartig; welwillend; zacht; zacht aanvoelend; zachtaardig; zwak
|
vacillant
|
los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend
|
fluctuerend; geestelijk onstabiel; halfslachtig; heen en weer bewegend; labiel; onstandvastig; schommelend; twijfelmoedig; waggelend; wankelmoedig; wiebelend; wiebelig
|