Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. pupil:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor pupil (Nederlands) in het Frans

pupil:

pupil [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de pupil (jonge leerling)
    l'élève; la pupille; l'apprenti; le lycéen; l'écolier; le collégien; l'apprentie; l'écolière; le jeune élève
  2. de pupil (jongmaat; maatje; leerknecht)
    le garçon
    • garçon [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor pupil:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
apprenti jonge leerling; pupil Benjamin; iemand die stage loopt; jongmaatje; jongste bediende; jongste leerling; krullenjongen; kwekeling; leerjongen; stagiair
apprentie jonge leerling; pupil iemand die stage loopt; stagiair
collégien jonge leerling; pupil gymnasiast; leerling; scholier
garçon jongmaat; leerknecht; maatje; pupil bediende; kelner; knecht; ober; tafelbediende
jeune élève jonge leerling; pupil
lycéen jonge leerling; pupil gymnasiast; leerling; scholier
pupille jonge leerling; pupil iemand die stage loopt; jongmaatje; kwekeling; leerjongen; leerling; scholier; stagiair
écolier jonge leerling; pupil leerling; scholier; schoolkind
écolière jonge leerling; pupil leerling; scholier; studente; vrouwelijke student
élève jonge leerling; pupil cursiste; leerling; scholier; studente; vrouwelijke student
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
apprenti aankomend; aanstaand; toekomend; toekomstig; toekomstige

Verwante woorden van "pupil":


Wiktionary: pupil

pupil
noun
  1. anatomie|fr trou situé au milieu de l’iris de l’œil, par lequel la lumière y pénètre.

Cross Translation:
FromToVia
pupil pupille; prunelle pupil — the hole in the middle of the iris of the eye