Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor provoceren (Nederlands) in het Frans

provoceren:

provoceren werkwoord (provoceer, provoceert, provoceerde, provoceerden, geprovoceerd)

  1. provoceren (aanzetten tot; instigeren)
    provoquer; stimuler; encourager; éperonner; inciter; exciter; aiguiser; animer; activer; attiser; inciter à; aiguillonner; être l'instigateur de
    • provoquer werkwoord (provoque, provoques, provoquons, provoquez, )
    • stimuler werkwoord (stimule, stimules, stimulons, stimulez, )
    • encourager werkwoord (encourage, encourages, encourageons, encouragez, )
    • éperonner werkwoord (éperonne, éperonnes, éperonnons, éperonnez, )
    • inciter werkwoord (incite, incites, incitons, incitez, )
    • exciter werkwoord (excite, excites, excitons, excitez, )
    • aiguiser werkwoord (aiguise, aiguises, aiguisons, aiguisez, )
    • animer werkwoord (anime, animes, animons, animez, )
    • activer werkwoord (active, actives, activons, activez, )
    • attiser werkwoord (attise, attises, attisons, attisez, )
    • inciter à werkwoord
    • aiguillonner werkwoord (aiguillonne, aiguillonnes, aiguillonnons, aiguillonnez, )
  2. provoceren (uitlokken; aanleiding geven tot; ophitsen; uitdagen)
    susciter; inciter à; provoquer
    • susciter werkwoord (suscite, suscites, suscitons, suscitez, )
    • inciter à werkwoord
    • provoquer werkwoord (provoque, provoques, provoquons, provoquez, )

Conjugations for provoceren:

o.t.t.
  1. provoceer
  2. provoceert
  3. provoceert
  4. provoceren
  5. provoceren
  6. provoceren
o.v.t.
  1. provoceerde
  2. provoceerde
  3. provoceerde
  4. provoceerden
  5. provoceerden
  6. provoceerden
v.t.t.
  1. heb geprovoceerd
  2. hebt geprovoceerd
  3. heeft geprovoceerd
  4. hebben geprovoceerd
  5. hebben geprovoceerd
  6. hebben geprovoceerd
v.v.t.
  1. had geprovoceerd
  2. had geprovoceerd
  3. had geprovoceerd
  4. hadden geprovoceerd
  5. hadden geprovoceerd
  6. hadden geprovoceerd
o.t.t.t.
  1. zal provoceren
  2. zult provoceren
  3. zal provoceren
  4. zullen provoceren
  5. zullen provoceren
  6. zullen provoceren
o.v.t.t.
  1. zou provoceren
  2. zou provoceren
  3. zou provoceren
  4. zouden provoceren
  5. zouden provoceren
  6. zouden provoceren
en verder
  1. ben geprovoceerd
  2. bent geprovoceerd
  3. is geprovoceerd
  4. zijn geprovoceerd
  5. zijn geprovoceerd
  6. zijn geprovoceerd
diversen
  1. provoceer!
  2. provoceert!
  3. geprovoceerd
  4. provocerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

provoceren [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. provoceren (uitlokken)
    la provocation

Vertaal Matrix voor provoceren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
exciter aanmoedigen; aanvuren; stimuleren; toejuichen
inciter aanmoedigen; aanvuren; stimuleren; toejuichen
provocation provoceren; uitlokken aanleiding; aanstichting; aanstoken; gevolg; ophitsen; opruiing; opstoken; opstokerij; provocatie; reden; teweegbrengen; teweegbrenging; uitdaging; uitlokking; veroorzaking; verwekking; voortbrenging
stimuler aanmoedigen; aanvuren; stimuleren; toejuichen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
activer aanzetten tot; instigeren; provoceren aanblazen; aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanstoken; aanvangen; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; accelereren; activeren; animeren; beginnen; bemoedigen; bespoedigen; bezielen; doen opvlammen; iemand motiveren; initiëren; introduceren; kennis laten maken; motiveren; op gang brengen; opjutten; oppeppen; oppoken; opporren; opstoken; opwekken; poken; porren; prikkelen; starten; stimuleren; stoken; toemoedigen; van start gaan; verhaasten; versnellen; voorstellen
aiguillonner aanzetten tot; instigeren; provoceren aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzwiepen; animeren; bemoedigen; motiveren; opdrijven; oppoken; opporren; opwekken; opwinden; opzwepen; prikkelen; sterk prikkelen; stimuleren; toemoedigen; voortdrijven; voortjagen; wegjagen
aiguiser aanzetten tot; instigeren; provoceren aanhalen; aanpunten; aanslijpen; aansporen; aanzetten; animeren; opwekken; opwinden; prikkelen; scherp maken; scherpen; slijpen; stimuleren; verscherpen; wetten
animer aanzetten tot; instigeren; provoceren aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanzetten; activeren; animeren; bemoedigen; bezielen; een inspirerende werking hebben; iemand motiveren; inboezemen; ingeven; inspireren; motiveren; opjutten; opleven; oppeppen; opwekken; porren; prikkelen; reanimeren; stimuleren; toemoedigen; tot leven wekken; verlevendigen; wakker schudden
attiser aanzetten tot; instigeren; provoceren aanblazen; aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; agiteren; animeren; bemoedigen; bezielen; doen opvlammen; iemand motiveren; iets aanstoken; in beroering brengen; omroeren; opjutten; oppoken; opporren; oprakelen; opstoken; poken; porren; prikkelen; roeren; stimuleren; stoken; ter sprake brengen; toejuichen; toemoedigen; wakker schudden
encourager aanzetten tot; instigeren; provoceren aanblazen; aanmoedigen; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzwiepen; animeren; bemoedigen; iemand motiveren; moed inspreken; motiveren; opdrijven; oppoken; opstoken; poken; prikkelen; stimuleren; stoken; toemoedigen; voortdrijven; voortjagen; wegjagen
exciter aanzetten tot; instigeren; provoceren aanblazen; aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; animeren; bemoedigen; bezielen; iets aanstoken; motiveren; opfokken; ophitsen; opjutten; oppoken; opporren; opruien; opstoken; opvrijen; opwekken; opwinden; poken; porren; prikkelen; stimuleren; stoken; toejuichen; toemoedigen
inciter aanzetten tot; instigeren; provoceren aandrijven; aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzwiepen; animeren; bemoedigen; iemand motiveren; motiveren; opdrijven; opfokken; ophitsen; opjutten; opkrikken; oppoken; opporren; opruien; opstoken; opwekken; opwinden; poken; porren; prikkelen; stimuleren; toemoedigen; voortdrijven; voortjagen; wakker schudden; wegjagen
inciter à aanleiding geven tot; aanzetten tot; instigeren; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken aanblazen; aandoen; aanjagen; aanrichten; aansporen; aanstichten; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; animeren; iets aanstoken; motiveren; ontlokken; opjutten; oppoken; opstoken; poken; porren; stimuleren; stoken; teweegbrengen; veroorzaken
provoquer aanleiding geven tot; aanzetten tot; instigeren; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken aandoen; aanrichten; aansporen; aanstichten; aanzetten; animeren; ontlokken; stimuleren; teweegbrengen; veroorzaken; verwekken
stimuler aanzetten tot; instigeren; provoceren aanblazen; aandrijven; aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzwiepen; activeren; animeren; bemoedigen; bezielen; doen opvlammen; een inspirerende werking hebben; iemand motiveren; inboezemen; ingeven; inspireren; motiveren; opdrijven; opkrikken; oppeppen; oppoken; opporren; opwekken; opwinden; prikkelen; stimuleren; toejuichen; toemoedigen; voortdrijven; voortjagen; wakker schudden; wegjagen
susciter aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken teweegbrengen; veroorzaken; verwekken
éperonner aanzetten tot; instigeren; provoceren aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanzetten; animeren; bonken; hameren; iemand motiveren; opjutten; porren; prikkelen; rammen; slaan; stimuleren
être l'instigateur de aanzetten tot; instigeren; provoceren aansporen; aanzetten; animeren; stimuleren; teweegbrengen; veroorzaken
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
activer inschakelen

Wiktionary: provoceren

provoceren
verb
  1. (overgankelijk) tarten, uitdagen
provoceren
Cross Translation:
FromToVia
provoceren pousser egg on — provoke
provoceren provoquer provozieren — (transitiv) (zu einer unüberlegten Handlung oder Reaktion) herausfordern, reizen