Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor polsen (Nederlands) in het Frans
polsen:
-
polsen
sonder; tâter-
sonder werkwoord (sonde, sondes, sondons, sondez, sondent, sondais, sondait, sondions, sondiez, sondaient, sondai, sondas, sonda, sondâmes, sondâtes, sondèrent, sonderai, sonderas, sondera, sonderons, sonderez, sonderont)
-
tâter werkwoord (tâte, tâtes, tâtons, tâtez, tâtent, tâtais, tâtait, tâtions, tâtiez, tâtaient, tâtai, tâtas, tâta, tâtâmes, tâtâtes, tâtèrent, tâterai, tâteras, tâtera, tâterons, tâterez, tâteront)
-
Conjugations for polsen:
o.t.t.
- pols
- polst
- polst
- polsen
- polsen
- polsen
o.v.t.
- polste
- polste
- polste
- polsten
- polsten
- polsten
v.t.t.
- heb gepolst
- hebt gepolst
- heeft gepolst
- hebben gepolst
- hebben gepolst
- hebben gepolst
v.v.t.
- had gepolst
- had gepolst
- had gepolst
- hadden gepolst
- hadden gepolst
- hadden gepolst
o.t.t.t.
- zal polsen
- zult polsen
- zal polsen
- zullen polsen
- zullen polsen
- zullen polsen
o.v.t.t.
- zou polsen
- zou polsen
- zou polsen
- zouden polsen
- zouden polsen
- zouden polsen
en verder
- ben gepolst
- bent gepolst
- is gepolst
- zijn gepolst
- zijn gepolst
- zijn gepolst
diversen
- pols!
- polst!
- gepolst
- polsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor polsen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
tâter | aftasten; afvoelen; tasten; voelen | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
sonder | polsen | aftasten; bekloppen; bevoelen; diepte bepalen; diepte loden; doorzoeken; met sonde onderzoeken; meten; opmeten; peilen; poolshoogte nemen; sonderen; tegen kloppen; uitvorsen |
tâter | polsen | betasten; bevoelen; voelen |
Verwante woorden van "polsen":
polsen vorm van pols:
-
de pols
Vertaal Matrix voor pols:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
poignet | pols | |
pouls | pols | hartklop; hartslag; polsslag |
Verwante woorden van "pols":
Verwante definities voor "pols":
Wiktionary: pols
pols
Cross Translation:
noun
pols
-
anatomie: 1. gewricht
- pols → poignet
noun
-
anatomie|fr articulation par laquelle l’avant-bras se joint à la main.
-
Battement des artères...
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• pols | → poignet | ↔ Handgelenk — Anatomie: dasjenige Gelenk, das Hand und Unterarm verbindet |
• pols | → pouls | ↔ pulse — regular beat caused by the heart |
• pols | → poignet | ↔ wrist — wrist |