Nederlands

Uitgebreide vertaling voor plaats (Nederlands) in het Frans

plaats:

plaats [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de plaats (locatie; plek)
    la place; le lieu; l'endroit; le site
    • place [la ~] zelfstandig naamwoord
    • lieu [le ~] zelfstandig naamwoord
    • endroit [le ~] zelfstandig naamwoord
    • site [le ~] zelfstandig naamwoord
  2. de plaats (landstreek; gebied; regio; )
    la région; le département; le territoire; le domaine; la province; le district; la contrée

Vertaal Matrix voor plaats:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
contrée gebied; gewest; gouw; landstreek; oord; plaats; regio; streek gebied; gewest; gordel; hoek; oord; provincie; rayon; rechtsgebied; regio; ressort; rijksonderdeel; streek; terrein; territorium; zone
district gebied; gewest; gouw; landstreek; oord; plaats; regio; streek ambtsgebied; bestuursgebied; district; gebied; gewest; provincie; rayon; rechtsgebied; ressort; rijksonderdeel
domaine gebied; gewest; gouw; landstreek; oord; plaats; regio; streek bouwterrein; buitengoed; domein; erf; gaard; gebied; gebiedsdeel; gewest; gordel; grondgebied; kavel; landgoed; perceel; provincie; rayon; rechtsgebied; regio; ressort; rijksgedeelte; rijksonderdeel; sfeer; streek; terrein; territorium; tuin; zone
département gebied; gewest; gouw; landstreek; oord; plaats; regio; streek afdeling; ambtsgebied; bestuursgebied; bestuursregio; departement; detachement; gebied; gewest; provincie; rayon; rechtsgebied; regio; ressort; rijksonderdeel; sectie; streek; tak; vakgroep
endroit locatie; plaats; plek plekje
lieu locatie; plaats; plek
place locatie; plaats; plek
province gebied; gewest; gouw; landstreek; oord; plaats; regio; streek gebied; gewest; gordel; hoek; oord; provincie; rayon; rechtsgebied; regio; ressort; rijksonderdeel; sectie; streek; terrein; territorium; vakgroep; zone
région gebied; gewest; gouw; landstreek; oord; plaats; regio; streek cacheregio; district; erf; gebied; gebiedsdeel; gewest; gordel; grondgebied; hoek; oord; provincie; rayon; rayon van een bedrijf; rechtsgebied; regio; ressort; rijksonderdeel; sectie; streek; terrein; territorium; vakgroep; zone
site locatie; plaats; plek erf; grondgebied; locatie; site; terrein; territorium; vindplaats; website
territoire gebied; gewest; gouw; landstreek; oord; plaats; regio; streek erf; gebiedsdeel; grondgebied; rijksdeel; rijksgedeelte; terrein; territorium
- locatie; plek; punt
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
domaine TLD; domein; realm; topleveldomein
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
place heen; ksst; vort; weg

Verwante woorden van "plaats":


Synoniemen voor "plaats":


Verwante definities voor "plaats":

  1. punt in een volgorde1
    • hij eindigde op de tweede plaats1
  2. stad of dorp1
    • Amstelveen is een grote plaats1
  3. bepaalde ruimte of punt in de ruimte1
    • op deze plaats blijf ik zitten1

Wiktionary: plaats

plaats
noun
  1. een bepaalde ruimte of een bepaald punt in de ruimte
  2. een dorp of stad (woonplaats)
plaats
noun
  1. ville, surtout quand on vouloir en faire ressortir l’importance.
  2. espace découvert qui dépendre d’une maison, d’un hôtel, etc., et qui est entourer de murs ou de bâtiments.
  3. usage qu’on fait de quelque chose.
  4. Partie bien déterminée d’un espace, d’une chose ou d’un corps.
  5. Activité qui tend à un but précis
  6. portion de l’espace, soit prise en elle-même, soit considérée par rapport à ce qui l’occuper.
  7. lieu habité.
  8. Fonction, emploi
  9. Partie d’un logement
  10. lieu, endroit, espace qu’occuper ou que peut occuper une personne, une chose.
  11. état, fonctions, devoirs de quelqu’un qui servir une personne ou une collectivité.
  12. Zone urbaine fortement peuplée dans laquelle se concentre la majorité des activités humaines d’un pays

Cross Translation:
FromToVia
plaats localisation; lieu location — place
plaats lieu; endroit place — location, position
plaats point point — location or place
plaats classement ranking — placement in a list
plaats endroit spot — location or area
plaats place square — open space in a town
plaats site Lage — Stelle, an der etwas liegt
plaats place; rond-point Platz — weitläufige, offene Fläche, die als Betätigungs-,Veranstaltungs-, Erholungs- oder Versammlungsort dient
plaats place Platz — ein bestimmter Ort oder eine bestimmte Stelle
plaats place Platz — ein bestimmter Rang oder eine bestimmte Position
plaats place PlatzStelle, an der man sitzen oder stehen kann (Sitzplatz)
plaats place Platzohne Plural: verfügbarer Raum
plaats position PositionOrt, Standort
plaats lieu; endroit; place Stelle — allgemeiner Ausdruck für einen Platz auf diversen Oberflächen
plaats paragraphe; partie StelleAbschnitt in einem Text, Musikwerk

plaatsen:

plaatsen werkwoord (plaats, plaatst, plaatste, plaatsten, geplaatst)

  1. plaatsen (deponeren; leggen; zetten; )
    mettre; placer; déposer; poser; coucher; situer; stationner; planter
    • mettre werkwoord (mets, met, mettons, mettez, )
    • placer werkwoord (place, places, plaçons, placez, )
    • déposer werkwoord (dépose, déposes, déposons, déposez, )
    • poser werkwoord (pose, poses, posons, posez, )
    • coucher werkwoord (couche, couches, couchons, couchez, )
    • situer werkwoord
    • stationner werkwoord (stationne, stationnes, stationnons, stationnez, )
    • planter werkwoord (plante, plantes, plantons, plantez, )
  2. plaatsen (leggen; zetten)
    mettre; poser; placer; déposer; ranger; installer
    • mettre werkwoord (mets, met, mettons, mettez, )
    • poser werkwoord (pose, poses, posons, posez, )
    • placer werkwoord (place, places, plaçons, placez, )
    • déposer werkwoord (dépose, déposes, déposons, déposez, )
    • ranger werkwoord (range, ranges, rangeons, rangez, )
    • installer werkwoord (installe, installes, installons, installez, )
  3. plaatsen (neerzetten; zetten; bijzetten)
    asseoir; mettre; placer; insérer; installer; appliquer; signaler; poser; garer; stationner
    • asseoir werkwoord (assieds, assied, asseyons, asseyez, )
    • mettre werkwoord (mets, met, mettons, mettez, )
    • placer werkwoord (place, places, plaçons, placez, )
    • insérer werkwoord (insère, insères, insérons, insérez, )
    • installer werkwoord (installe, installes, installons, installez, )
    • appliquer werkwoord (applique, appliques, appliquons, appliquez, )
    • signaler werkwoord (signale, signales, signalons, signalez, )
    • poser werkwoord (pose, poses, posons, posez, )
    • garer werkwoord (gare, gares, garons, garez, )
    • stationner werkwoord (stationne, stationnes, stationnons, stationnez, )
  4. plaatsen (neerleggen; leggen; deponeren; wegleggen)
    mettre; préserver; poser qch; garder; déposer; placer; ranger; installer
    • mettre werkwoord (mets, met, mettons, mettez, )
    • préserver werkwoord (préserve, préserves, préservons, préservez, )
    • poser qch werkwoord
    • garder werkwoord (garde, gardes, gardons, gardez, )
    • déposer werkwoord (dépose, déposes, déposons, déposez, )
    • placer werkwoord (place, places, plaçons, placez, )
    • ranger werkwoord (range, ranges, rangeons, rangez, )
    • installer werkwoord (installe, installes, installons, installez, )
  5. plaatsen (situeren; zich afspelen)
  6. plaatsen (plaats toekennen)
    placer; déterminer; trouver; découvrir; localiser
    • placer werkwoord (place, places, plaçons, placez, )
    • déterminer werkwoord (détermine, détermines, déterminons, déterminez, )
    • trouver werkwoord (trouve, trouves, trouvons, trouvez, )
    • découvrir werkwoord (découvre, découvres, découvrons, découvrez, )
    • localiser werkwoord (localise, localises, localisons, localisez, )
  7. plaatsen (stationeren; posten; posteren)
    placer; poster; stationner; mettre; déposer; poser
    • placer werkwoord (place, places, plaçons, placez, )
    • poster werkwoord (poste, postes, postons, postez, )
    • stationner werkwoord (stationne, stationnes, stationnons, stationnez, )
    • mettre werkwoord (mets, met, mettons, mettez, )
    • déposer werkwoord (dépose, déposes, déposons, déposez, )
    • poser werkwoord (pose, poses, posons, posez, )
  8. plaatsen (iemand onderdak verlenen; onderdak verschaffen; huisvesten; )
    loger; abriter quelqu'un
    • loger werkwoord (loge, loges, logeons, logez, )
    • abriter quelqu'un werkwoord
  9. plaatsen (monteren en aansluiten; installeren; aanleggen; aanbrengen)
    construire; installer; mettre; dresser
    • construire werkwoord (construis, construit, construisons, construisez, )
    • installer werkwoord (installe, installes, installons, installez, )
    • mettre werkwoord (mets, met, mettons, mettez, )
    • dresser werkwoord (dresse, dresses, dressons, dressez, )

Conjugations for plaatsen:

o.t.t.
  1. plaats
  2. plaatst
  3. plaatst
  4. plaatsen
  5. plaatsen
  6. plaatsen
o.v.t.
  1. plaatste
  2. plaatste
  3. plaatste
  4. plaatsten
  5. plaatsten
  6. plaatsten
v.t.t.
  1. heb geplaatst
  2. hebt geplaatst
  3. heeft geplaatst
  4. hebben geplaatst
  5. hebben geplaatst
  6. hebben geplaatst
v.v.t.
  1. had geplaatst
  2. had geplaatst
  3. had geplaatst
  4. hadden geplaatst
  5. hadden geplaatst
  6. hadden geplaatst
o.t.t.t.
  1. zal plaatsen
  2. zult plaatsen
  3. zal plaatsen
  4. zullen plaatsen
  5. zullen plaatsen
  6. zullen plaatsen
o.v.t.t.
  1. zou plaatsen
  2. zou plaatsen
  3. zou plaatsen
  4. zouden plaatsen
  5. zouden plaatsen
  6. zouden plaatsen
en verder
  1. ben geplaatst
  2. bent geplaatst
  3. is geplaatst
  4. zijn geplaatst
  5. zijn geplaatst
  6. zijn geplaatst
diversen
  1. plaats!
  2. plaatst!
  3. geplaatst
  4. plaatsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor plaatsen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avoir lieu plaatsvinden
coucher overnachting
poster affiche; reclamebiljet
se dérouler plaatsvinden
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abriter quelqu'un herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaatsen
appliquer bijzetten; neerzetten; plaatsen; zetten aangrijpen; aanwenden; benutten; beoefenen; bezigen; binnen gieten; gebruik maken van; gebruiken; geven; hanteren; iemand iets toedienen; ingeven; naleven; toepassen; uitoefenen; verstrekken
asseoir bijzetten; neerzetten; plaatsen; zetten baseren; funderen; zitten
avoir lieu plaatsen; situeren; zich afspelen gebeuren; geschieden; plaats hebben; plaats vinden; plaatshebben
construire aanbrengen; aanleggen; installeren; monteren en aansluiten; plaatsen aanbouwen; arrangeren; bijbouwen; bouwen; construeren; expanderen; iets op touw zetten; in elkaar timmeren; in het leven roepen; ineentimmeren; maken; opbouwen; openen; oprichten; optrekken; overeindzetten; regelen; scheppen; timmerend in elkaar zetten; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden
coucher deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten logeren; neerleggen; onderuit halen; overnachten
dresser aanbrengen; aanleggen; installeren; monteren en aansluiten; plaatsen arrangeren; bouwen; construeren; funderen; gaan staan; gronden; grondvesten; hoger worden; iets op touw zetten; instellen; invoeren; omhoogbrengen; omhoogkomen; oprichten; opstaan; opstijgen; optrekken; opvliegen; overeindzetten; rechtop zetten; regelen; stichten; temmen; verheffen
découvrir plaats toekennen; plaatsen achter komen; achterhalen; bloot leggen; blootleggen; lokaliseren; ontdekken; onthullen; ontknopen; ontmaskeren; ontmoeten; ontraadselen; ontrafelen; ontsluiten; ontwaren; ontwarren; openbreken; opendoen; openen; openleggen; openmaken; oplossen; opsnuffelen; opsporen; reveleren; te weten komen; tegenkomen; traceren; treffen; uitvissen; vinden
déposer deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; posten; posteren; stationeren; wegleggen; zetten aangeven; aanreiken; afgeven; capituleren; deponeren; geven; iets neerleggen; leggen; neerleggen; neervlijen; onderuit halen; ontzetten; opgeven; overgeven; overhandigen; storten; toesteken; uit de macht ontzetten; uitleveren; versturen; zenden; zich overgeven
déterminer plaats toekennen; plaatsen adviseren; afwegen; bepalen; bestemmen; constateren; definiëren; determineren; een ereteken geven; iets aanraden; ingeven; karakteriseren; kenmerken; kenschetsen; lokaliseren; nader omschrijven; omschrijven; onderscheiden; opsporen; overdenken; overwegen; preciseren; raden; suggereren; traceren; typeren; vaststellen; vinden
garder deponeren; leggen; neerleggen; plaatsen; wegleggen achterhouden; behoeden; behouden; beschermen; beveiligen; bewaken; bewaren; conserveren; geen afstand doen van; gevangen zetten; handhaven; hoeden; houden; in bescherming nemen; in de cel zetten; inhouden; interneren; isoleren; niet laten gaan; openhouden; opsluiten; opzij leggen; patrouilleren; reserveren; stand houden; surveilleren; toezicht houden; toezien; van alarm voorzien; vasthouden; vastzetten; voorbehouden; vrijhouden; wegzetten
garer bijzetten; neerzetten; plaatsen; zetten parkeren; stallen
installer aanbrengen; aanleggen; bijzetten; deponeren; installeren; leggen; monteren en aansluiten; neerleggen; neerzetten; plaatsen; wegleggen; zetten bevestigen; ergens aan bevestigen; inaugureren; inhuldigen; inrichten; installeren; inwijden; meubileren; neerleggen; onderuit halen; plechtig bevestigen; vastmaken; vastzetten
insérer bijzetten; neerzetten; plaatsen; zetten bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; inbedden; inbouwen; inbrengen; inlassen; inleggen; inpassen; invoegen; neerleggen; onderuit halen; passen in; toevoegen; tussen zetten; tussenleggen
localiser plaats toekennen; plaatsen lokaliseren; opsporen; traceren; vinden
loger herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaatsen accommoderen; bewonen; herbergen; huisvesten; huizen; iemand huisvesten; inwonen; leven; logeren; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verlenen; onderdak verschaffen; opvangen; resideren; van onderdak voorzien; verblijfplaats hebben; verblijven; wonen
mettre aanbrengen; aanleggen; bijzetten; deponeren; installeren; leggen; monteren en aansluiten; neerleggen; neerzetten; plaatsen; posten; posteren; stationeren; wegleggen; zetten aan tafel bedienen; aandoen; aankleden; aanrichten; aanstichten; aantrekken; bedienen; bevestigen; deponeren; dichttrekken; iets neerleggen; leggen; neerleggen; neervlijen; omdoen; onderuit halen; opdienen; opdissen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; veroorzaken; verzekeren; voorbinden; voordoen; voorzetten
placer bijzetten; deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaats toekennen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; wegleggen; zetten aardappelen poten; beleggen; bewaren; deponeren; investeren; leggen; neerleggen; onderuit halen; opslaan; poten
planter deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten beplanten; in de grond zetten; planten; poten
poser bijzetten; deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; posten; posteren; stationeren; zetten benoemen; bevestigen; deponeren; ergens aan bevestigen; iets neerleggen; in functie aanstellen; leggen; neerleggen; neervlijen; onderuit halen; vastmaken; vastzetten
poser qch deponeren; leggen; neerleggen; plaatsen; wegleggen
poster plaatsen; posten; posteren; stationeren op de bus doen; opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden
préserver deponeren; leggen; neerleggen; plaatsen; wegleggen afdekken; afschermen; afschutten; behoeden; behouden; beschermen; bescherming bieden; beschutten; beveiligen; bewaren; conserveren; in bescherming nemen; van alarm voorzien; verdedigen; verduurzamen; vrijwaren
ranger deponeren; leggen; neerleggen; plaatsen; wegleggen; zetten archiveren; bergen; bewaren; bijeen scharrelen; inschikken; opbergen; opruimen; opschonen; opslaan; opzij leggen; parkeren; rangordenen; rangschikken; samenpakken; samenrapen; scharen; stallen; stouwen; vlijen; wegbergen; wegzetten
se dérouler plaatsen; situeren; zich afspelen afrollen; naar beneden rollen; omlaagrollen; ontrollen; uitrollen
se situer plaatsen; situeren; zich afspelen ergens zijn; zich ophouden
signaler bijzetten; neerzetten; plaatsen; zetten aanduiden; aangeven; attenderen; bemerken; gewaarworden; iets aankondigen; iets aanwijzen; indiceren; merken; opmerken; seinen; signalen geven; signaleren; waarnemen; wijzen
situer deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten
stationner bijzetten; deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; posten; posteren; stationeren; zetten parkeren
trouver plaats toekennen; plaatsen aantreffen; achterhalen; lokaliseren; ontdekken; ontmoeten; opsporen; te weten komen; tegenkomen; terecht brengen; traceren; treffen; vinden
- zetten

Verwante woorden van "plaatsen":


Synoniemen voor "plaatsen":


Verwante definities voor "plaatsen":

  1. begrijpen waar het mee te maken heeft1
    • ik kan die opmerking wel plaatsen1
  2. het een plek geven1
    • waar heb je die kast geplaatst?1

Wiktionary: plaatsen

plaatsen
verb
  1. op een bepaalde plaats zetten
plaatsen
verb
  1. mettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher.
  2. placer une personne, ou un animal, ou une chose dans un lieu déterminé.
  3. placer, mettre sur quelque chose.
  4. placer, poser en certain endroit par rapport à l’exposition, à l’aspect, au voisinage, etc.

Cross Translation:
FromToVia
plaatsen mettre; poser; placer place — to put in a specific location
plaatsen placer; mettre; poser put — to place something somewhere
plaatsen placer stellensenkrecht, mit den Fuß den Boden, einen bestimmten Platz oder Gegenstand berührend, in eine bestimmte oder übliche Position bringen
plaatsen signer; ratifier; solder; acquitter; contresigner; parapher; quittancer; enregistrer; inscrire; attester; souscrire zeichnen — (transitiv) unterzeichnen

plaats vorm van plaat:

plaat [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de plaat
    la plaque
    • plaque [la ~] zelfstandig naamwoord
  2. de plaat
    le plat
    • plat [le ~] zelfstandig naamwoord
  3. de plaat (langspeelplaat; album; l.p.; lp; elpee)
    le disque; l'album; le trente-trois tours
  4. de plaat (elpee; album; grammofoonplaat; lp)
    l'album; le disque 33-tours
  5. de plaat (plaat in boek of tijdschrift; foto; illustratie; plaatje)
    la photo; l'illustration; l'image; la gravure; le tableau; la photographie
  6. de plaat (ets; gravure)
    l'empreinte; l'imprimé; la gravure; la gravure sur cuivre; l'estampe; la gravure à l'eau-forte

Vertaal Matrix voor plaat:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
album album; elpee; grammofoonplaat; l.p.; langspeelplaat; lp; plaat album; plakboek
disque album; elpee; l.p.; langspeelplaat; lp; plaat diskette; floppy; floppy disk; grammofoonplaat; schijf
disque 33-tours album; elpee; grammofoonplaat; lp; plaat
empreinte ets; gravure; plaat afdruk; afdruksel; hielspoor; indruk; inktstempel; kwaliteitsmerk; print; stempel; waarmerk; zegel
estampe ets; gravure; plaat afdruk; inktstempel; kwaliteitsmerk; print; stempel; waarmerk; zegel
gravure ets; foto; gravure; illustratie; plaat; plaat in boek of tijdschrift; plaatje afdruk; afdruksel; etskunst; graveerkunst; graveerwerk; graveren; gravering; gravure; print
gravure sur cuivre ets; gravure; plaat kopergravure
gravure à l'eau-forte ets; gravure; plaat etskunst; graveerkunst
illustration foto; illustratie; plaat; plaat in boek of tijdschrift; plaatje foto; kiek
image foto; illustratie; plaat; plaat in boek of tijdschrift; plaatje afbeelden; afbeelding; beeld; beeltenis; digitale afbeelding; frame; getekende afbeelding; illustratie; imago; kopie; plaatje; portret; prent; scene; tafereel; tekening; visioen
imprimé ets; gravure; plaat afdruk; afdruksel; drukwerk; gedrukt stuk; print; uitdraai; werk dat uit drukken bestaat
photo foto; illustratie; plaat; plaat in boek of tijdschrift; plaatje afbeelding; digitale afbeelding; foto; kiek; kiekje
photographie foto; illustratie; plaat; plaat in boek of tijdschrift; plaatje foto; fotografie; kiek
plaque plaat
plat plaat diner; eten; etensbakje; gerecht; kost; kosten; maal; maaltijd; onkosten; presenteerblaadje; schotel; schoteltje; trog; uitgaaf; uitgaven; voederkrib; voedertrog; voedingsmiddelen; voedsel
tableau foto; illustratie; plaat; plaat in boek of tijdschrift; plaatje afbeelden; afbeelding; beeld; bord; descriptie; doek; lijst; matrix; nadere beschrijving; omschrijving; paneel; portret; prent; scene; schilderij; schildering; schilderstuk; schoolbord; schoorsteenstuk; tabel; tableau; tafel; tafereel; uitbeelding
trente-trois tours album; elpee; l.p.; langspeelplaat; lp; plaat langspeelplaat
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
imprimé afgedrukt; bedrukt; gedrukt; geprint; met een opdruk
plat eenvormig; effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; glad neerliggend; plat; sluik; strak; uniform; vlak; vlakuit

Verwante woorden van "plaat":


Verwante definities voor "plaat":

  1. afbeelding op papier of karton1
    • in dit kinderboek staan veel platen1
  2. groot plat stuk van hard materiaal1
    • het dak bestaat uit een houten plaat1

Wiktionary: plaat

plaat
noun
  1. géométrie|fr surface délimitée par un cercle. Le disque fermé comprend le cercle et le disque ouvert ne le comprend pas.
  2. représentation d’êtres ou d’objets par le dessin, la peinture, la sculpture, la gravure, la photographie, le cinéma, etc.
  3. Solide aplati
  4. Ce qui sert à rallonger une chose

Cross Translation:
FromToVia
plaat disque disc — a vinyl phonograph / gramophone record
plaat rallonge leaf — flat section used to extend a table
plaat plaque plate — a flat metallic object
plaat planche plate — (printing) engraved surface used to transfer an image to paper
plaat plaque Platte — relativ dünner, flacher und ebener fester Gegenstand, der überall gleich dick ist
plaat disque Platte — (umgangssprachlich) Tonträger zur Konservierung von Musikstücken, Kurzform von Schallplatte

Verwante vertalingen van plaats