Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor peilend (Nederlands) in het Frans
peilen:
-
peilen (diepte bepalen; meten; opmeten)
mesurer; sonder; arpenter; jauger-
mesurer werkwoord (mesure, mesures, mesurons, mesurez, mesurent, mesurais, mesurait, mesurions, mesuriez, mesuraient, mesurai, mesuras, mesura, mesurâmes, mesurâtes, mesurèrent, mesurerai, mesureras, mesurera, mesurerons, mesurerez, mesureront)
-
sonder werkwoord (sonde, sondes, sondons, sondez, sondent, sondais, sondait, sondions, sondiez, sondaient, sondai, sondas, sonda, sondâmes, sondâtes, sondèrent, sonderai, sonderas, sondera, sonderons, sonderez, sonderont)
-
arpenter werkwoord (arpente, arpentes, arpentons, arpentez, arpentent, arpentais, arpentait, arpentions, arpentiez, arpentaient, arpentai, arpentas, arpenta, arpentâmes, arpentâtes, arpentèrent, arpenterai, arpenteras, arpentera, arpenterons, arpenterez, arpenteront)
-
jauger werkwoord (jauge, jauges, jaugeons, jaugez, jaugent, jaugeais, jaugeait, jaugions, jaugiez, jaugeaient, jaugeai, jaugeas, jaugea, jaugeâmes, jaugeâtes, jaugèrent, jaugerai, jaugeras, jaugera, jaugerons, jaugerez, jaugeront)
-
Conjugations for peilen:
o.t.t.
- peil
- peilt
- peilt
- peilen
- peilen
- peilen
o.v.t.
- peilde
- peilde
- peilde
- peilden
- peilden
- peilden
v.t.t.
- heb gepeild
- hebt gepeild
- heeft gepeild
- hebben gepeild
- hebben gepeild
- hebben gepeild
v.v.t.
- had gepeild
- had gepeild
- had gepeild
- hadden gepeild
- hadden gepeild
- hadden gepeild
o.t.t.t.
- zal peilen
- zult peilen
- zal peilen
- zullen peilen
- zullen peilen
- zullen peilen
o.v.t.t.
- zou peilen
- zou peilen
- zou peilen
- zouden peilen
- zouden peilen
- zouden peilen
en verder
- ben gepeild
- bent gepeild
- is gepeild
- zijn gepeild
- zijn gepeild
- zijn gepeild
diversen
- peil!
- peilt!
- gepeild
- peilend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor peilen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
arpenter | diepte bepalen; meten; opmeten; peilen | |
jauger | diepte bepalen; meten; opmeten; peilen | roeien |
mesurer | diepte bepalen; meten; opmeten; peilen | in kaart brengen; karteren |
sonder | diepte bepalen; meten; opmeten; peilen | aftasten; bekloppen; bevoelen; diepte loden; doorzoeken; met sonde onderzoeken; polsen; poolshoogte nemen; sonderen; tegen kloppen; uitvorsen |