Nederlands
Uitgebreide vertaling voor overzenden (Nederlands) in het Frans
overzenden:
-
overzenden (geld overmaken; overschrijven; overboeken)
verser; envoyer; virer; transcrire; expédier; transférer de l'argent-
verser werkwoord (verse, verses, versons, versez, versent, versais, versait, versions, versiez, versaient, versai, versas, versa, versâmes, versâtes, versèrent, verserai, verseras, versera, verserons, verserez, verseront)
-
envoyer werkwoord (envoie, envoies, envoyons, envoyez, envoient, envoyais, envoyait, envoyions, envoyiez, envoyaient, envoyai, envoyas, envoya, envoyâmes, envoyâtes, envoyèrent, enverrai, enverras, enverra, enverrons, enverrez, enverront)
-
virer werkwoord (vire, vires, virons, virez, virent, virais, virait, virions, viriez, viraient, virai, viras, vira, virâmes, virâtes, virèrent, virerai, vireras, virera, virerons, virerez, vireront)
-
transcrire werkwoord (transcris, transcrit, transcrivons, transcrivez, transcrivent, transcrivais, transcrivait, transcrivions, transcriviez, transcrivaient, transcrivis, transcrivit, transcrivîmes, transcrivîtes, transcrivirent, transcrirai, transcriras, transcrira, transcrirons, transcrirez, transcriront)
-
expédier werkwoord (expédie, expédies, expédions, expédiez, expédient, expédiais, expédiait, expédiions, expédiiez, expédiaient, expédiai, expédias, expédia, expédiâmes, expédiâtes, expédièrent, expédierai, expédieras, expédiera, expédierons, expédierez, expédieront)
-
transférer de l'argent werkwoord
-
-
overzenden
transmettre-
transmettre werkwoord (transmets, transmet, transmettons, transmettez, transmettent, transmettais, transmettait, transmettions, transmettiez, transmettaient, transmis, transmit, transmîmes, transmîtes, transmirent, transmettrai, transmettras, transmettra, transmettrons, transmettrez, transmettront)
-
Conjugations for overzenden:
o.t.t.
- zend over
- zendt over
- zendt over
- zenden over
- zenden over
- zenden over
o.v.t.
- zond over
- zond over
- zond over
- zonden over
- zonden over
- zonden over
v.t.t.
- heb overgezonden
- hebt overgezonden
- heeft overgezonden
- hebben overgezonden
- hebben overgezonden
- hebben overgezonden
v.v.t.
- had overgezonden
- had overgezonden
- had overgezonden
- hadden overgezonden
- hadden overgezonden
- hadden overgezonden
o.t.t.t.
- zal overzenden
- zult overzenden
- zal overzenden
- zullen overzenden
- zullen overzenden
- zullen overzenden
o.v.t.t.
- zou overzenden
- zou overzenden
- zou overzenden
- zouden overzenden
- zouden overzenden
- zouden overzenden
diversen
- zend over!
- zendt over!
- overgezonden
- overzendend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze