Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- overhaast:
- overhaasten:
-
Wiktionary:
- overhaast → abruptement
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor overhaast (Nederlands) in het Frans
overhaast:
-
overhaast (voorbarig; overijld)
prématuré; précipitamment; prématurément; irréfléchi; inconsidéré; précipité-
prématuré bijvoeglijk naamwoord
-
précipitamment bijvoeglijk naamwoord
-
prématurément bijvoeglijk naamwoord
-
irréfléchi bijvoeglijk naamwoord
-
inconsidéré bijvoeglijk naamwoord
-
précipité bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor overhaast:
Verwante woorden van "overhaast":
Wiktionary: overhaast
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• overhaast | → abruptement | ↔ precipitously — abruptly |
overhaast vorm van overhaasten:
-
overhaasten (zich spoeden; haasten; jagen; aanpoten; voortmaken; haast maken; ijlen; spoeden)
se dépêcher; presser; se presser; se précipiter; traquer; hâter; se hâter-
se dépêcher werkwoord
-
presser werkwoord (presse, presses, pressons, pressez, pressent, pressais, pressait, pressions, pressiez, pressaient, pressai, pressas, pressa, pressâmes, pressâtes, pressèrent, presserai, presseras, pressera, presserons, presserez, presseront)
-
se presser werkwoord
-
se précipiter werkwoord
-
traquer werkwoord (traque, traques, traquons, traquez, traquent, traquais, traquait, traquions, traquiez, traquaient, traquai, traquas, traqua, traquâmes, traquâtes, traquèrent, traquerai, traqueras, traquera, traquerons, traquerez, traqueront)
-
hâter werkwoord (hâte, hâtes, hâtons, hâtez, hâtent, hâtais, hâtait, hâtions, hâtiez, hâtaient, hâtai, hâtas, hâta, hâtâmes, hâtâtes, hâtèrent, hâterai, hâteras, hâtera, hâterons, hâterez, hâteront)
-
se hâter werkwoord
-
Conjugations for overhaasten:
o.t.t.
- overhaast
- overhaast
- overhaast
- overhaasten
- overhaasten
- overhaasten
o.v.t.
- overhaastte
- overhaastte
- overhaastte
- overhaastten
- overhaastten
- overhaastten
v.t.t.
- ben overhaast
- bent overhaast
- is overhaast
- zijn overhaast
- zijn overhaast
- zijn overhaast
v.v.t.
- was overhaast
- was overhaast
- was overhaast
- waren overhaast
- waren overhaast
- waren overhaast
o.t.t.t.
- zal overhaasten
- zult overhaasten
- zal overhaasten
- zullen overhaasten
- zullen overhaasten
- zullen overhaasten
o.v.t.t.
- zou overhaasten
- zou overhaasten
- zou overhaasten
- zouden overhaasten
- zouden overhaasten
- zouden overhaasten
diversen
- overhaast!
- overhaast!
- overhaast
- overhaastend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze