Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- overdonderend:
- overdonderen:
-
Wiktionary:
- overdonderen → époustoufler
- overdonderen → épater, troubler, tonitruer
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor overdonderend (Nederlands) in het Frans
overdonderend:
-
overdonderend (overweldigend; imposant)
esbroufant; imposant; énormément-
esbroufant bijvoeglijk naamwoord
-
imposant bijvoeglijk naamwoord
-
énormément bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor overdonderend:
overdonderend vorm van overdonderen:
-
overdonderen (overbluffen)
épater; envahir; accabler; terrasser; bluffer; surcharger-
épater werkwoord (épate, épates, épatons, épatez, épatent, épatais, épatait, épations, épatiez, épataient, épatai, épatas, épata, épatâmes, épatâtes, épatèrent, épaterai, épateras, épatera, épaterons, épaterez, épateront)
-
envahir werkwoord (envahis, envahit, envahissons, envahissez, envahissent, envahissais, envahissait, envahissions, envahissiez, envahissaient, envahîmes, envahîtes, envahirent, envahirai, envahiras, envahira, envahirons, envahirez, envahiront)
-
accabler werkwoord (accable, accables, accablons, accablez, accablent, accablais, accablait, accablions, accabliez, accablaient, accablai, accablas, accabla, accablâmes, accablâtes, accablèrent, accablerai, accableras, accablera, accablerons, accablerez, accableront)
-
terrasser werkwoord (terrasse, terrasses, terrassons, terrassez, terrassent, terrassais, terrassait, terrassions, terrassiez, terrassaient, terrassai, terrassas, terrassa, terrassâmes, terrassâtes, terrassèrent, terrasserai, terrasseras, terrassera, terrasserons, terrasserez, terrasseront)
-
bluffer werkwoord (bluffe, bluffes, bluffons, bluffez, bluffent, bluffais, bluffait, bluffions, bluffiez, bluffaient, bluffai, bluffas, bluffa, bluffâmes, bluffâtes, bluffèrent, blufferai, blufferas, bluffera, blufferons, blufferez, blufferont)
-
surcharger werkwoord (surcharge, surcharges, surchargeons, surchargez, surchargent, surchargeais, surchargeait, surchargions, surchargiez, surchargeaient, surchargeai, surchargeas, surchargea, surchargeâmes, surchargeâtes, surchargèrent, surchargerai, surchargeras, surchargera, surchargerons, surchargerez, surchargeront)
-
-
overdonderen (verbluffen)
impressioner; stupéfier; époustoufler; ébahir; estomaquer; interloquer-
impressioner werkwoord
-
stupéfier werkwoord
-
époustoufler werkwoord (époustoufle, époustoufles, époustouflons, époustouflez, époustouflent, époustouflais, époustouflait, époustouflions, époustoufliez, époustouflaient, époustouflai, époustouflas, époustoufla, époustouflâmes, époustouflâtes, époustouflèrent, époustouflerai, époustoufleras, époustouflera, époustouflerons, époustouflerez, époustoufleront)
-
ébahir werkwoord
-
estomaquer werkwoord
-
interloquer werkwoord
-
Conjugations for overdonderen:
o.t.t.
- overdonder
- overdondert
- overdondert
- overdonderen
- overdonderen
- overdonderen
o.v.t.
- overdonderde
- overdonderde
- overdonderde
- overdonderden
- overdonderden
- overdonderden
v.t.t.
- heb overdonderd
- hebt overdonderd
- heeft overdonderd
- hebben overdonderd
- hebben overdonderd
- hebben overdonderd
v.v.t.
- had overdonderd
- had overdonderd
- had overdonderd
- hadden overdonderd
- hadden overdonderd
- hadden overdonderd
o.t.t.t.
- zal overdonderen
- zult overdonderen
- zal overdonderen
- zullen overdonderen
- zullen overdonderen
- zullen overdonderen
o.v.t.t.
- zou overdonderen
- zou overdonderen
- zou overdonderen
- zouden overdonderen
- zouden overdonderen
- zouden overdonderen
en verder
- ben overdonderd
- bent overdonderd
- is overdonderd
- zijn overdonderd
- zijn overdonderd
- zijn overdonderd
diversen
- overdonder!
- overdondert!
- overdonderd
- overdonderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
overdonderen
Vertaal Matrix voor overdonderen:
Wiktionary: overdonderen
overdonderen
Cross Translation:
verb
-
verbluffen
- overdonderen → époustoufler
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• overdonderen | → épater; troubler | ↔ boggle — to confuse or mystify; overwhelm |
• overdonderen | → tonitruer | ↔ thunder — to talk with a loud, threatening voice |