Nederlands

Uitgebreide vertaling voor overdonderd (Nederlands) in het Frans

overdonderd:

overdonderd bijvoeglijk naamwoord

  1. overdonderd (overbluft)
    impressionné; épaté; ébahi; époustouflé; esbroufé
  2. overdonderd (overrompeld)
    époustouflé; bouche bée; perplexe

Vertaal Matrix voor overdonderd:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bouche bée overdonderd; overrompeld beduusd; getroffen; met de mond vol tanden; met open mond; ontdaan; onthutst; ontsteld; ontzet; overbluft; paf; perplex; sprakeloos; stom; stomverbaasd; uiterst verbaasd; verbaasd; verbijsterd; verbluft; verbouwereerd; verstomd; verwonderd; zwijgend
esbroufé overbluft; overdonderd
impressionné overbluft; overdonderd
perplexe overdonderd; overrompeld beduusd; getroffen; met de mond vol tanden; met open mond; ontdaan; onthutst; ontsteld; ontzet; overbluft; paf; perplex; sprakeloos; stom; stomverbaasd; uiterst verbaasd; verbaasd; verbijsterd; verbluft; verbouwereerd; verstomd; verwonderd; zwijgend
ébahi overbluft; overdonderd beduusd; getroffen; met de mond vol tanden; met open mond; ontdaan; onthutst; ontsteld; ontzet; overbluft; overstuur; paf; perplex; sprakeloos; stom; stomverbaasd; verbaasd; verbijsterd; verbluft; verbouwereerd; verstomd; verwonderd; zwijgend
épaté overbluft; overdonderd getroffen; onthutst; ontsteld; paf; perplex
époustouflé overbluft; overdonderd; overrompeld beduusd; getroffen; ontdaan; onthutst; ontsteld; ontzet; paf; perplex; stomverbaasd; verbaasd; verbouwereerd

overdonderd vorm van overdonderen:

overdonderen werkwoord (overdonder, overdondert, overdonderde, overdonderden, overdonderd)

  1. overdonderen (overbluffen)
    épater; envahir; accabler; terrasser; bluffer; surcharger
    • épater werkwoord (épate, épates, épatons, épatez, )
    • envahir werkwoord (envahis, envahit, envahissons, envahissez, )
    • accabler werkwoord (accable, accables, accablons, accablez, )
    • terrasser werkwoord (terrasse, terrasses, terrassons, terrassez, )
    • bluffer werkwoord (bluffe, bluffes, bluffons, bluffez, )
    • surcharger werkwoord (surcharge, surcharges, surchargeons, surchargez, )
  2. overdonderen (verbluffen)
    impressioner; stupéfier; époustoufler; ébahir; estomaquer; interloquer
    • impressioner werkwoord
    • stupéfier werkwoord
    • époustoufler werkwoord (époustoufle, époustoufles, époustouflons, époustouflez, )
    • ébahir werkwoord
    • estomaquer werkwoord
    • interloquer werkwoord

Conjugations for overdonderen:

o.t.t.
  1. overdonder
  2. overdondert
  3. overdondert
  4. overdonderen
  5. overdonderen
  6. overdonderen
o.v.t.
  1. overdonderde
  2. overdonderde
  3. overdonderde
  4. overdonderden
  5. overdonderden
  6. overdonderden
v.t.t.
  1. heb overdonderd
  2. hebt overdonderd
  3. heeft overdonderd
  4. hebben overdonderd
  5. hebben overdonderd
  6. hebben overdonderd
v.v.t.
  1. had overdonderd
  2. had overdonderd
  3. had overdonderd
  4. hadden overdonderd
  5. hadden overdonderd
  6. hadden overdonderd
o.t.t.t.
  1. zal overdonderen
  2. zult overdonderen
  3. zal overdonderen
  4. zullen overdonderen
  5. zullen overdonderen
  6. zullen overdonderen
o.v.t.t.
  1. zou overdonderen
  2. zou overdonderen
  3. zou overdonderen
  4. zouden overdonderen
  5. zouden overdonderen
  6. zouden overdonderen
en verder
  1. ben overdonderd
  2. bent overdonderd
  3. is overdonderd
  4. zijn overdonderd
  5. zijn overdonderd
  6. zijn overdonderd
diversen
  1. overdonder!
  2. overdondert!
  3. overdonderd
  4. overdonderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

overdonderen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. overdonderen
    le fait d'époustoufler

Vertaal Matrix voor overdonderen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fait d'époustoufler overdonderen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
accabler overbluffen; overdonderen belasten; opdragen
bluffer overbluffen; overdonderen bluffen; brallen
envahir overbluffen; overdonderen aankomen; bezoeken; binnen gaan; binnendringen; binnenmarcheren; binnentrekken; binnenvallen; doordringen; haven binnenvaren; indringen; inlopen; invallen; langskomen; naar binnen vallen; onder gezag brengen; onderwerpen; onverwachts langskomen; op bezoek komen; opzoeken; overmannen; overmeesteren; overweldigen; penetreren; voorbijkomen; zich meester maken van
estomaquer overdonderen; verbluffen
impressioner overdonderen; verbluffen
interloquer overdonderen; verbluffen
stupéfier overdonderen; verbluffen
surcharger overbluffen; overdonderen bedelven; begraven; forceren; overbelasten; overladen; overstelpen
terrasser overbluffen; overdonderen overmannen; overmeesteren; overweldigen; zich meester maken van
ébahir overdonderen; verbluffen
épater overbluffen; overdonderen
époustoufler overdonderen; verbluffen

Wiktionary: overdonderen

overdonderen
verb
  1. verbluffen

Cross Translation:
FromToVia
overdonderen épater; troubler boggle — to confuse or mystify; overwhelm
overdonderen tonitruer thunder — to talk with a loud, threatening voice