Nederlands
Uitgebreide vertaling voor opvorderen (Nederlands) in het Frans
opvorderen:
-
opvorderen (opeisen; eisen; aanspraak maken op; vorderen; rekwireren)
exiger; demander; réclamer; revendiquer; requérir-
exiger werkwoord (exige, exiges, exigeons, exigez, exigent, exigeais, exigeait, exigions, exigiez, exigeaient, exigeai, exigeas, exigea, exigeâmes, exigeâtes, exigèrent, exigerai, exigeras, exigera, exigerons, exigerez, exigeront)
-
demander werkwoord (demande, demandes, demandons, demandez, demandent, demandais, demandait, demandions, demandiez, demandaient, demandai, demandas, demanda, demandâmes, demandâtes, demandèrent, demanderai, demanderas, demandera, demanderons, demanderez, demanderont)
-
réclamer werkwoord (réclame, réclames, réclamons, réclamez, réclament, réclamais, réclamait, réclamions, réclamiez, réclamaient, réclamai, réclamas, réclama, réclamâmes, réclamâtes, réclamèrent, réclamerai, réclameras, réclamera, réclamerons, réclamerez, réclameront)
-
revendiquer werkwoord (revendique, revendiques, revendiquons, revendiquez, revendiquent, revendiquais, revendiquait, revendiquions, revendiquiez, revendiquaient, revendiquai, revendiquas, revendiqua, revendiquâmes, revendiquâtes, revendiquèrent, revendiquerai, revendiqueras, revendiquera, revendiquerons, revendiquerez, revendiqueront)
-
requérir werkwoord (requiers, requiert, requérons, requérez, requièrent, requérais, requérait, requérions, requériez, requéraient, requis, requit, requîmes, requîtes, requirent, requerrai, requerras, requerra, requerrons, requerrez, requerront)
-
Conjugations for opvorderen:
o.t.t.
- vorder op
- vordert op
- vordert op
- vorderen op
- vorderen op
- vorderen op
o.v.t.
- vorderde op
- vorderde op
- vorderde op
- vorderden op
- vorderden op
- vorderden op
v.t.t.
- heb opgevorderd
- hebt opgevorderd
- heeft opgevorderd
- hebben opgevorderd
- hebben opgevorderd
- hebben opgevorderd
v.v.t.
- had opgevorderd
- had opgevorderd
- had opgevorderd
- hadden opgevorderd
- hadden opgevorderd
- hadden opgevorderd
o.t.t.t.
- zal opvorderen
- zult opvorderen
- zal opvorderen
- zullen opvorderen
- zullen opvorderen
- zullen opvorderen
o.v.t.t.
- zou opvorderen
- zou opvorderen
- zou opvorderen
- zouden opvorderen
- zouden opvorderen
- zouden opvorderen
en verder
- is opgevorderd
- zijn opgevorderd
diversen
- vorder op!
- vordert op!
- opgevorderd
- opvorderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
opvorderen (vordering)