Nederlands
Uitgebreide vertaling voor opvliegen (Nederlands) in het Frans
opvliegen:
-
opvliegen (opstijgen; omhoogkomen)
monter; décoller; se hisser; élever; dresser; bondir; s'envoler; s'élever; prendre de la hauteur; se retrouver au-dessus de-
monter werkwoord (monte, montes, montons, montez, montent, montais, montait, montions, montiez, montaient, montai, montas, monta, montâmes, montâtes, montèrent, monterai, monteras, montera, monterons, monterez, monteront)
-
décoller werkwoord (décolle, décolles, décollons, décollez, décollent, décollais, décollait, décollions, décolliez, décollaient, décollai, décollas, décolla, décollâmes, décollâtes, décollèrent, décollerai, décolleras, décollera, décollerons, décollerez, décolleront)
-
se hisser werkwoord
-
élever werkwoord (élève, élèves, élevons, élevez, élèvent, élevais, élevait, élevions, éleviez, élevaient, élevai, élevas, éleva, élevâmes, élevâtes, élevèrent, élèverai, élèveras, élèvera, élèverons, élèverez, élèveront)
-
dresser werkwoord (dresse, dresses, dressons, dressez, dressent, dressais, dressait, dressions, dressiez, dressaient, dressai, dressas, dressa, dressâmes, dressâtes, dressèrent, dresserai, dresseras, dressera, dresserons, dresserez, dresseront)
-
bondir werkwoord (bondis, bondit, bondissons, bondissez, bondissent, bondissais, bondissait, bondissions, bondissiez, bondissaient, bondîmes, bondîtes, bondirent, bondirai, bondiras, bondira, bondirons, bondirez, bondiront)
-
s'envoler werkwoord
-
s'élever werkwoord
-
prendre de la hauteur werkwoord
-
se retrouver au-dessus de werkwoord
-
-
opvliegen (opstuiven)
bondir; s'envoler; s'élever; s'emporter-
bondir werkwoord (bondis, bondit, bondissons, bondissez, bondissent, bondissais, bondissait, bondissions, bondissiez, bondissaient, bondîmes, bondîtes, bondirent, bondirai, bondiras, bondira, bondirons, bondirez, bondiront)
-
s'envoler werkwoord
-
s'élever werkwoord
-
s'emporter werkwoord
-
-
opvliegen (opwaarts vliegen)
Conjugations for opvliegen:
o.t.t.
- vlieg op
- vliegt op
- vliegt op
- vliegen op
- vliegen op
- vliegen op
o.v.t.
- vloog op
- vloog op
- vloog op
- vlogen op
- vlogen op
- vlogen op
v.t.t.
- ben opgevlogen
- bent opgevlogen
- is opgevlogen
- zijn opgevlogen
- zijn opgevlogen
- zijn opgevlogen
v.v.t.
- was opgevlogen
- was opgevlogen
- was opgevlogen
- waren opgevlogen
- waren opgevlogen
- waren opgevlogen
o.t.t.t.
- zal opvliegen
- zult opvliegen
- zal opvliegen
- zullen opvliegen
- zullen opvliegen
- zullen opvliegen
o.v.t.t.
- zou opvliegen
- zou opvliegen
- zou opvliegen
- zouden opvliegen
- zouden opvliegen
- zouden opvliegen
diversen
- vlieg op!
- vliegt op!
- opgevlogen
- opvliegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
opvliegen (driftig zijn; opstuiven)
Vertaal Matrix voor opvliegen:
Verwante definities voor "opvliegen":
Computer vertaling door derden: