Nederlands
Uitgebreide vertaling voor opsparen (Nederlands) in het Frans
opsparen:
-
opsparen
épargner; économiser; mettre de côté-
épargner werkwoord (épargne, épargnes, épargnons, épargnez, épargnent, épargnais, épargnait, épargnions, épargniez, épargnaient, épargnai, épargnas, épargna, épargnâmes, épargnâtes, épargnèrent, épargnerai, épargneras, épargnera, épargnerons, épargnerez, épargneront)
-
économiser werkwoord (économise, économises, économisons, économisez, économisent, économisais, économisait, économisions, économisiez, économisaient, économisai, économisas, économisa, économisâmes, économisâtes, économisèrent, économiserai, économiseras, économisera, économiserons, économiserez, économiseront)
-
mettre de côté werkwoord
-
Conjugations for opsparen:
o.t.t.
- spaar op
- spaart op
- spaart op
- sparen op
- sparen op
- sparen op
o.v.t.
- spaarde op
- spaarde op
- spaarde op
- spaarden op
- spaarden op
- spaarden op
v.t.t.
- heb opgespaard
- hebt opgespaard
- heeft opgespaard
- hebben opgespaard
- hebben opgespaard
- hebben opgespaard
v.v.t.
- had opgespaard
- had opgespaard
- had opgespaard
- hadden opgespaard
- hadden opgespaard
- hadden opgespaard
o.t.t.t.
- zal opsparen
- zult opsparen
- zal opsparen
- zullen opsparen
- zullen opsparen
- zullen opsparen
o.v.t.t.
- zou opsparen
- zou opsparen
- zou opsparen
- zouden opsparen
- zouden opsparen
- zouden opsparen
en verder
- is opgespaard
- zijn opgespaard
diversen
- spaar op!
- spaart op!
- opgespaard
- opsparend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor opsparen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
mettre de côté | opsparen | afzonderen; apart zetten; bewaren; hamsteren; isoleren; op bankrekening zetten; opbergen; oppotten; opzij leggen; opzijzetten; potten; reserveren; sparen; voorbehouden; wegbergen; wegzetten |
économiser | opsparen | besparen; bezuinigen; bijeenzamelen; geld besparen; korten; krom buigen; matigen; minder gebruiken; ombuigen; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppotten; sparen; verbuigen; vergaren; verzamelen; zuinig zijn |
épargner | opsparen | besparen; bezuinigen; bijeenzamelen; geld besparen; in acht nemen; korten; matigen; minder gebruiken; ontzien; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppotten; sparen; vergaren; verschonen; verzamelen; zuinig zijn |