Nederlands
Uitgebreide vertaling voor opmarcheren (Nederlands) in het Frans
opmarcheren:
-
opmarcheren (oprukken)
avancer; marcher-
avancer werkwoord (avance, avances, avançons, avancez, avancent, avançais, avançait, avancions, avanciez, avançaient, avançai, avanças, avança, avançâmes, avançâtes, avancèrent, avancerai, avanceras, avancera, avancerons, avancerez, avanceront)
-
marcher werkwoord (marche, marches, marchons, marchez, marchent, marchais, marchait, marchions, marchiez, marchaient, marchai, marchas, marcha, marchâmes, marchâtes, marchèrent, marcherai, marcheras, marchera, marcherons, marcherez, marcheront)
-
Conjugations for opmarcheren:
o.t.t.
- marcheer op
- marcheert op
- marcheert op
- marcheren op
- marcheren op
- marcheren op
o.v.t.
- marcheerde op
- marcheerde op
- marcheerde op
- marcheerden op
- marcheerden op
- marcheerden op
v.t.t.
- ben opgemarcheerd
- bent opgemarcheerd
- is opgemarcheerd
- zijn opgemarcheerd
- zijn opgemarcheerd
- zijn opgemarcheerd
v.v.t.
- was opgemarcheerd
- was opgemarcheerd
- was opgemarcheerd
- waren opgemarcheerd
- waren opgemarcheerd
- waren opgemarcheerd
o.t.t.t.
- zal opmarcheren
- zult opmarcheren
- zal opmarcheren
- zullen opmarcheren
- zullen opmarcheren
- zullen opmarcheren
o.v.t.t.
- zou opmarcheren
- zou opmarcheren
- zou opmarcheren
- zouden opmarcheren
- zouden opmarcheren
- zouden opmarcheren
diversen
- marcheer op!
- marcheert op!
- opgemarcheerd
- opmarcherend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze