Nederlands
Uitgebreide vertaling voor opkrikken (Nederlands) in het Frans
opkrikken:
-
opkrikken (aandrijven; opwekken; aansporen; stimuleren; prikkelen)
inciter; stimuler; aguillonner; mettre en marche; pousser; actionner-
inciter werkwoord (incite, incites, incitons, incitez, incitent, incitais, incitait, incitions, incitiez, incitaient, incitai, incitas, incita, incitâmes, incitâtes, incitèrent, inciterai, inciteras, incitera, inciterons, inciterez, inciteront)
-
stimuler werkwoord (stimule, stimules, stimulons, stimulez, stimulent, stimulais, stimulait, stimulions, stimuliez, stimulaient, stimulai, stimulas, stimula, stimulâmes, stimulâtes, stimulèrent, stimulerai, stimuleras, stimulera, stimulerons, stimulerez, stimuleront)
-
aguillonner werkwoord
-
mettre en marche werkwoord
-
pousser werkwoord (pousse, pousses, poussons, poussez, poussent, poussais, poussait, poussions, poussiez, poussaient, poussai, poussas, poussa, poussâmes, poussâtes, poussèrent, pousserai, pousseras, poussera, pousserons, pousserez, pousseront)
-
actionner werkwoord (actionne, actionnes, actionnons, actionnez, actionnent, actionnais, actionnait, actionnions, actionniez, actionnaient, actionnai, actionnas, actionna, actionnâmes, actionnâtes, actionnèrent, actionnerai, actionneras, actionnera, actionnerons, actionnerez, actionneront)
-
Conjugations for opkrikken:
o.t.t.
- krik op
- krikt op
- krikt op
- krikken op
- krikken op
- krikken op
o.v.t.
- krikte op
- krikte op
- krikte op
- krikten op
- krikten op
- krikten op
v.t.t.
- heb opgekrikt
- hebt opgekrikt
- heeft opgekrikt
- hebben opgekrikt
- hebben opgekrikt
- hebben opgekrikt
v.v.t.
- had opgekrikt
- had opgekrikt
- had opgekrikt
- hadden opgekrikt
- hadden opgekrikt
- hadden opgekrikt
o.t.t.t.
- zal opkrikken
- zult opkrikken
- zal opkrikken
- zullen opkrikken
- zullen opkrikken
- zullen opkrikken
o.v.t.t.
- zou opkrikken
- zou opkrikken
- zou opkrikken
- zouden opkrikken
- zouden opkrikken
- zouden opkrikken
en verder
- ben opgekrikt
- bent opgekrikt
- is opgekrikt
- zijn opgekrikt
- zijn opgekrikt
- zijn opgekrikt
diversen
- krik op!
- krikt op!
- opgekrikt
- opkrikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze