Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. opklauteren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor opklauteren (Nederlands) in het Frans

opklauteren:

opklauteren werkwoord (klauter op, klautert op, klauterde op, klauterden op, opgeklauterd)

  1. opklauteren (opklimmen; klimmen)
    grimper; escalader; gravir; monter; faire l'ascension
    • grimper werkwoord (grimpe, grimpes, grimpons, grimpez, )
    • escalader werkwoord (escalade, escalades, escaladons, escaladez, )
    • gravir werkwoord (gravis, gravit, gravissons, gravissez, )
    • monter werkwoord (monte, montes, montons, montez, )
    • faire l'ascension werkwoord

Conjugations for opklauteren:

o.t.t.
  1. klauter op
  2. klautert op
  3. klautert op
  4. klauteren op
  5. klauteren op
  6. klauteren op
o.v.t.
  1. klauterde op
  2. klauterde op
  3. klauterde op
  4. klauterden op
  5. klauterden op
  6. klauterden op
v.t.t.
  1. ben opgeklauterd
  2. bent opgeklauterd
  3. is opgeklauterd
  4. zijn opgeklauterd
  5. zijn opgeklauterd
  6. zijn opgeklauterd
v.v.t.
  1. was opgeklauterd
  2. was opgeklauterd
  3. was opgeklauterd
  4. waren opgeklauterd
  5. waren opgeklauterd
  6. waren opgeklauterd
o.t.t.t.
  1. zal opklauteren
  2. zult opklauteren
  3. zal opklauteren
  4. zullen opklauteren
  5. zullen opklauteren
  6. zullen opklauteren
o.v.t.t.
  1. zou opklauteren
  2. zou opklauteren
  3. zou opklauteren
  4. zouden opklauteren
  5. zouden opklauteren
  6. zouden opklauteren
en verder
  1. heb opgeklauterd
  2. hebt opgeklauterd
  3. heeft opgeklauterd
  4. hebben opgeklauterd
  5. hebben opgeklauterd
  6. hebben opgeklauterd
diversen
  1. klauter op!
  2. klautert op!
  3. opgeklauterd
  4. opklauterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor opklauteren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
monter klimmen; omhoogkomen; opstijgen; stijgen; stijging
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
escalader klimmen; opklauteren; opklimmen beklimmen; klimmen; omhoog gaan; omhoogklimmen; omhoogstijgen; overklimmen; stijgen
faire l'ascension klimmen; opklauteren; opklimmen beklimmen; klimmen; omhoog gaan; omhoogklimmen; omhoogstijgen; stijgen
gravir klimmen; opklauteren; opklimmen beklimmen; jezelf opwerken; klimmen; omhoog gaan; omhoogklimmen; omhoogstijgen; opwerken; stijgen; uit een minder gunstige positie vooruitkomen; vooruitkomen
grimper klimmen; opklauteren; opklimmen beklimmen; geslachtsgemeenschap hebben; inklimmen; klauteren; klimmen; neuken; omhoog gaan; omhoogklimmen; omhoogrijzen; omhoogstijgen; oprijzen; rijzen; stijgen; vozen
monter klimmen; opklauteren; opklimmen assembleren; beklimmen; bestijgen; bevorderd worden; ensceneren; gaan staan; heffen; hogerop komen; in elkaar zetten; in scene zetten; jezelf opwerken; klimmen; koppelen; lichten; monteren; naar boven brengen; naar boven dragen; naar boven gaan; naar boven klimmen; naar boven stappen; naar boven tillen; naar boven trekken; omhoog brengen; omhoog gaan; omhoog rukken; omhoog trekken; omhoogdragen; omhooggaan; omhoogheffen; omhoogklimmen; omhoogkomen; omhooglopen; omhoogrijzen; omhoogrukken; omhoogstappen; omhoogstijgen; opgaan; opheffen; oprijden; oprijzen; opstaan; opstijgen; optillen; opvliegen; opwaarts dragen; opwaarts gaan; opwaarts rijden; opwerken; paardrijden; rijzen; stijgen; tillen; uit een minder gunstige positie vooruitkomen; verheffen; vooruitkomen; zich opwerken