Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- opjagen:
-
Wiktionary:
- opjagen → pourchasser, poursuivre, pousser
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor opjagen (Nederlands) in het Frans
opjagen:
-
opjagen
presser; se rendre en toute hâte; se rendre en hâte; accourir; se précipiter; courir; filer; galoper; s'élancer-
presser werkwoord (presse, presses, pressons, pressez, pressent, pressais, pressait, pressions, pressiez, pressaient, pressai, pressas, pressa, pressâmes, pressâtes, pressèrent, presserai, presseras, pressera, presserons, presserez, presseront)
-
se rendre en toute hâte werkwoord
-
se rendre en hâte werkwoord
-
accourir werkwoord (accours, accourt, accourons, accourez, accourent, accourais, accourait, accourions, accouriez, accouraient, accourus, accourut, accourûmes, accourûtes, accoururent, accourrai, accourras, accourra, accourrons, accourrez, accourront)
-
se précipiter werkwoord
-
courir werkwoord (cours, court, courons, courez, courent, courais, courait, courions, couriez, couraient, courus, courut, courûmes, courûtes, coururent, courrai, courras, courra, courrons, courrez, courront)
-
filer werkwoord (file, files, filons, filez, filent, filais, filait, filions, filiez, filaient, filai, filas, fila, filâmes, filâtes, filèrent, filerai, fileras, filera, filerons, filerez, fileront)
-
galoper werkwoord (galope, galopes, galopons, galopez, galopent, galopais, galopait, galopions, galopiez, galopaient, galopai, galopas, galopa, galopâmes, galopâtes, galopèrent, galoperai, galoperas, galopera, galoperons, galoperez, galoperont)
-
s'élancer werkwoord
-
-
opjagen (jachten; ophitsen; voortjagen; opdrijven)
presser; chasser-
presser werkwoord (presse, presses, pressons, pressez, pressent, pressais, pressait, pressions, pressiez, pressaient, pressai, pressas, pressa, pressâmes, pressâtes, pressèrent, presserai, presseras, pressera, presserons, presserez, presseront)
-
chasser werkwoord (chasse, chasses, chassons, chassez, chassent, chassais, chassait, chassions, chassiez, chassaient, chassai, chassas, chassa, chassâmes, chassâtes, chassèrent, chasserai, chasseras, chassera, chasserons, chasserez, chasseront)
-
Conjugations for opjagen:
o.t.t.
- jaag op
- jaagt op
- jaagt op
- jagen op
- jagen op
- jagen op
o.v.t.
- jaagde op
- jaagde op
- jaagde op
- jaagden op
- jaagden op
- jaagden op
v.t.t.
- heb opgejaagd
- hebt opgejaagd
- heeft opgejaagd
- hebben opgejaagd
- hebben opgejaagd
- hebben opgejaagd
v.v.t.
- had opgejaagd
- had opgejaagd
- had opgejaagd
- hadden opgejaagd
- hadden opgejaagd
- hadden opgejaagd
o.t.t.t.
- zal opjagen
- zult opjagen
- zal opjagen
- zullen opjagen
- zullen opjagen
- zullen opjagen
o.v.t.t.
- zou opjagen
- zou opjagen
- zou opjagen
- zouden opjagen
- zouden opjagen
- zouden opjagen
en verder
- ben opgejaagd
- bent opgejaagd
- is opgejaagd
- zijn opgejaagd
- zijn opgejaagd
- zijn opgejaagd
diversen
- jaag op!
- jaagt op!
- opgejaagd
- opjagend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor opjagen:
Wiktionary: opjagen
opjagen
verb
-
poursuivre ou rechercher avec obstination, avec ardeur.
-
suivre quelqu’un avec application, avec ardeur, courir après quelqu’un dans le dessein de l’atteindre, de le prendre.
-
Faire pression contre quelqu’un ou contre quelque chose, pour le déplacer ou l’ôter de sa place.
- pousser → douwen; dringen; duwen; stoten; aanduwen; drijven; aandrijven; opjagen; voortdrijven