Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- opgeschoten:
- opschieten:
-
Wiktionary:
- opschieten → (se) dépêcher, avancer, faire bon ménage, faire vinaigre, progresser
- opschieten → s'entendre
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor opgeschoten (Nederlands) in het Frans
opgeschoten:
-
opgeschoten (opgeschoten jongen)
-
opgeschoten
Vertaal Matrix voor opgeschoten:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
empoté | klooi; klungel; klungelaar; kruk; stoethaspel; stumper | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
empoté | opgeschoten | stoethaspelig |
grandit | opgeschoten; opgeschoten jongen | |
élancé | opgeschoten | fijn; lang en dun; piekerig; slank en smal; spinachtig; sprietig |
opschieten:
-
opschieten (zich haasten; jagen; snellen; zich spoeden; vliegen; spoeden; jachten; reppen; jakkeren; ijlen)
se dépêcher; se précipiter; se hâter; se presser; s'empresser-
se dépêcher werkwoord
-
se précipiter werkwoord
-
se hâter werkwoord
-
se presser werkwoord
-
s'empresser werkwoord
-
-
opschieten (uit de grond schieten; omhoog schieten)
pousser vigoureusement; grandir; pousser; surgir-
pousser vigoureusement werkwoord
-
grandir werkwoord (grandis, grandit, grandissons, grandissez, grandissent, grandissais, grandissait, grandissions, grandissiez, grandissaient, grandîmes, grandîtes, grandirent, grandirai, grandiras, grandira, grandirons, grandirez, grandiront)
-
pousser werkwoord (pousse, pousses, poussons, poussez, poussent, poussais, poussait, poussions, poussiez, poussaient, poussai, poussas, poussa, poussâmes, poussâtes, poussèrent, pousserai, pousseras, poussera, pousserons, pousserez, pousseront)
-
surgir werkwoord (surgis, surgit, surgissons, surgissez, surgissent, surgissais, surgissait, surgissions, surgissiez, surgissaient, surgîmes, surgîtes, surgirent, surgirai, surgiras, surgira, surgirons, surgirez, surgiront)
-
Conjugations for opschieten:
o.t.t.
- schiet op
- schiet op
- schiet op
- schieten op
- schieten op
- schieten op
o.v.t.
- schoot op
- schoot op
- schoot op
- schoten op
- schoten op
- schoten op
v.t.t.
- ben opgeschoten
- bent opgeschoten
- is opgeschoten
- zijn opgeschoten
- zijn opgeschoten
- zijn opgeschoten
v.v.t.
- was opgeschoten
- was opgeschoten
- was opgeschoten
- waren opgeschoten
- waren opgeschoten
- waren opgeschoten
o.t.t.t.
- zal opschieten
- zult opschieten
- zal opschieten
- zullen opschieten
- zullen opschieten
- zullen opschieten
o.v.t.t.
- zou opschieten
- zou opschieten
- zou opschieten
- zouden opschieten
- zouden opschieten
- zouden opschieten
diversen
- schiet op!
- schiet op!
- opgeschoten
- opschietend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor opschieten:
Synoniemen voor "opschieten":
Verwante definities voor "opschieten":
Wiktionary: opschieten
opschieten
Cross Translation:
verb
opschieten
-
haast maken
- opschieten → (se) dépêcher
verb
-
pousser en avant, porter en avant.
-
(familier, fr) s’entendre bien ; vivre en bonne intelligence.
-
(familier, fr) Se dépêcher.
-
Faire des progrès.
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• opschieten | → s'entendre | ↔ get along — interact or coexist well, without argument or trouble |