Nederlands

Uitgebreide vertaling voor opgenomen (Nederlands) in het Frans

opgenomen:

opgenomen bijvoeglijk naamwoord

  1. opgenomen (in een gesticht opgenomen)
    interné; admis dans une asile
  2. opgenomen (geregistreerd)
    enregistré; admis
  3. opgenomen (toegelaten; opgevat)
    admis
    • admis bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor opgenomen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
interné geïnterneerde
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
admis geregistreerd; opgenomen; opgevat; toegelaten aangenomen; aanvaard; accoord; geaccepteerd; gedoogd; geoorloofd; gepermitteerd; goedgekeurd; toegelaten; toegestaan; veroorloofd
admis dans une asile in een gesticht opgenomen; opgenomen
enregistré geregistreerd; opgenomen
interné in een gesticht opgenomen; opgenomen gevangen; gevangen genomen; geïnterneerd; opgesloten; vastgezet

opgenomen vorm van opnemen:

opnemen werkwoord (neem op, neemt op, nam op, namen op, opgenomen)

  1. opnemen (opslorpen; absorberen; opslurpen)
    incorporer; prendre; assimiler; absorber; finir en faisant du bruit; ingurgiter; aspirer; s'imprégner
    • incorporer werkwoord (incorpore, incorpores, incorporons, incorporez, )
    • prendre werkwoord (prends, prend, prenons, prenez, )
    • assimiler werkwoord (assimile, assimiles, assimilons, assimilez, )
    • absorber werkwoord (absorbe, absorbes, absorbons, absorbez, )
    • ingurgiter werkwoord (ingurgite, ingurgites, ingurgitons, ingurgitez, )
    • aspirer werkwoord (aspire, aspires, aspirons, aspirez, )
    • s'imprégner werkwoord
  2. opnemen (absorberen)
    ingérer; avaler; absorber
    • ingérer werkwoord
    • avaler werkwoord (avale, avales, avalons, avalez, )
    • absorber werkwoord (absorbe, absorbes, absorbons, absorbez, )
  3. opnemen (opvangen)
    surprendre
    • surprendre werkwoord (surprends, surprend, surprenons, surprenez, )
  4. opnemen (inspreken)
    enregistrer
    • enregistrer werkwoord (enregistre, enregistres, enregistrons, enregistrez, )
  5. opnemen (onthouden; opslaan)
    enregister; retenir; mémoriser
    • enregister werkwoord
    • retenir werkwoord (retiens, retient, retenons, retenez, )
    • mémoriser werkwoord (mémorise, mémorises, mémorisons, mémorisez, )
  6. opnemen
    capturer
    • capturer werkwoord (capture, captures, capturons, capturez, )

Conjugations for opnemen:

o.t.t.
  1. neem op
  2. neemt op
  3. neemt op
  4. nemen op
  5. nemen op
  6. nemen op
o.v.t.
  1. nam op
  2. nam op
  3. nam op
  4. namen op
  5. namen op
  6. namen op
v.t.t.
  1. heb opgenomen
  2. hebt opgenomen
  3. heeft opgenomen
  4. hebben opgenomen
  5. hebben opgenomen
  6. hebben opgenomen
v.v.t.
  1. had opgenomen
  2. had opgenomen
  3. had opgenomen
  4. hadden opgenomen
  5. hadden opgenomen
  6. hadden opgenomen
o.t.t.t.
  1. zal opnemen
  2. zult opnemen
  3. zal opnemen
  4. zullen opnemen
  5. zullen opnemen
  6. zullen opnemen
o.v.t.t.
  1. zou opnemen
  2. zou opnemen
  3. zou opnemen
  4. zouden opnemen
  5. zouden opnemen
  6. zouden opnemen
en verder
  1. ben opgenomen
  2. bent opgenomen
  3. is opgenomen
  4. zijn opgenomen
  5. zijn opgenomen
  6. zijn opgenomen
diversen
  1. neem op!
  2. neemt op!
  3. opgenomen
  4. opnemend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

opnemen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. opnemen (tapen; opname)
    l'enregistrement
  2. opnemen (opslorpen)
    l'absorption; le fait d'ingurgiter
  3. opnemen (absorberen)
    l'absorption

Vertaal Matrix voor opnemen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
absorption absorberen; opnemen; opslorpen absorptie; annexatie; inlijving; opname; opneming; opvang
enregistrement opname; opnemen; tapen aanmelden; boeking; inschrijving; logboek; logboekregistratie; opname; record; registratie
fait d'ingurgiter opnemen; opslorpen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
absorber absorberen; opnemen; opslorpen; opslurpen binnenkrijgen; doorslikken; in zich opnemen; inzuigen; lurken; naar binnen zuigen; opslokken; slikken; slurpen; zuigen; zwelgen
aspirer absorberen; opnemen; opslorpen; opslurpen afzuigen; bedoelen; beogen; een snuif nemen; hopen; iets ophalen; insnuiven; opsnuiven; opzuigen; snuiven; spinzen; ten doel hebben; van hoop vervuld zijn; verlangen; wegzuigen
assimiler absorberen; opnemen; opslorpen; opslurpen assimileren; betalen; gelijkstellen; vereffenen; voldoen
avaler absorberen; opnemen borrelen; doorslikken; drinken; inmaken; inpekelen; inslikken; inzouten; nuttigen; ophebben; oppeuzelen; opvreten; opzouten; slikken; verbijten; verkroppen; verschalken; verslinden; verzwelgen; wegslikken; welgevallen; zuipen
capturer opnemen aanhouden; arresteren; buitmaken; eigen maken; gevangennemen; iets bemachtigen; in hechtenis nemen; inrekenen; kopen; oppakken; te pakken krijgen; vangen; vatten; verkrijgen; verwerven
enregister onthouden; opnemen; opslaan boeken; inschrijven; noteren; opgeven; opschrijven; optekenen; registreren; vastleggen
enregistrer inspreken; opnemen aanschouwen; bekijken; boekstaven; documenteren; inboeken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; opslaan; registreren; staren; te boek stellen; turen; zien
finir en faisant du bruit absorberen; opnemen; opslorpen; opslurpen leegslurpen
incorporer absorberen; opnemen; opslorpen; opslurpen aanvullen; completeren; inbouwen; inbrengen; incorporeren; inlijven; insluiten; invoegen; ontgroenen; opnemen in groter geheel; toevoegen; voltallig maken
ingurgiter absorberen; opnemen; opslorpen; opslurpen
ingérer absorberen; opnemen
mémoriser onthouden; opnemen; opslaan
prendre absorberen; opnemen; opslorpen; opslurpen aangaan; aanhouden; aanklampen; aannemen; aanpakken; aanvaarden; aanvangen; aanwerven; aanwrijven; accepteren; achteroverdrukken; afhalen; afhalen en meenemen; afnemen; arresteren; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; beginnen; benemen; beroven van; beschuldigen; bevangen; bezetten; bezigen; binden; blameren; boeien; buitmaken; cadeau aannemen; depriveren; eigen maken; fascineren; gappen; gebruik maken van; gebruiken; gevangennemen; graaien; grijpen; grissen; hanteren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; iets bemachtigen; iets halen; in ontvangst nemen; ingrijpen; inpikken; inrekenen; intrigeren; jatten; kapen; ketenen; kiezen; klauwen; kluisteren; kopen; kwalijk nemen; laken; leegstelen; meenemen; nadragen; nemen; ondernemen; ontfutselen; ontnemen; ontoegankelijk maken; ontvangen; ontvreemden; ophalen; oppakken; oppikken; oprapen; opsnappen; pakken; pikken; plunderen; rekruteren; roven; schiften; selecteren; selectie toepassen; snaaien; starten; stelen; te kort doen; te pakken krijgen; toegrijpen; toetasten; toeëigenen; uitkiezen; uitpikken; uitzoeken; van start gaan; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; verkrijgen; veroveren; verstrikken; vervreemden; verwerven; voor de voeten gooien; weghalen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken; werven; zich bedienen; ziften
retenir onthouden; opnemen; opslaan achterhouden; afhouden; aftrekken; bedaren; bedwingen; beet hebben; beheersen; beletten; bemantelen; beteugelen; blijven staan; charteren; dwarsbomen; dwarsliggen; ervanaf houden; geen afstand doen van; gevangen zetten; handhaven; houden; huren; in bedwang houden; in de cel zetten; in mindering brengen; inhouden; interneren; intomen; isoleren; matigen; naar zich toe trekken; niet laten gaan; onderdrukken; opsluiten; reserveren; stand houden; stilhouden; stilstaan; stoppen; tegenwerken; terughouden; vasthebben; vasthouden; vastzetten; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verhullen; verrekenen; versluieren; verstoppen; voorbehouden; weerhouden; wegstoppen
s'imprégner absorberen; opnemen; opslorpen; opslurpen
surprendre opnemen; opvangen bekruipen; betrappen; bevreemden; het gevoel krijgen; iemand overvallen met iets; iets onverwachts doen; overrompelen; overvallen; snappen; verbazen; verbijsteren; verrassen; verwonderen

Synoniemen voor "opnemen":


Antoniemen van "opnemen":


Verwante definities voor "opnemen":

  1. erop reageren1
    • zij nam het vervelende nieuws goed op1
  2. meten hoe groot het is of hoe lang het duurt1
    • heb je de tijd opgenomen?1
  3. hem er deel van uit laten maken1
    • zij werd snel in de groep opgenomen1
  4. hem goed bekijken1
    • ze nam hem nieuwsgierig op1
  5. het pakken en optillen1
    • hij nam de telefoon op1
  6. het vastleggen op een band of film1
    • heb je dat programma met de video opgenomen?1
  7. van bank- of girorekening afhalen1
    • ik heb vandaag 100 gulden opgenomen1

Wiktionary: opnemen

opnemen
verb
  1. in handen nemen
opnemen
verb
  1. Décrocher le téléphone
  2. Chercher à connaître, ou déterminer une quantité par le moyen d’une mesure.

Cross Translation:
FromToVia
opnemen retirer withdraw — extract (money from an account)

Verwante vertalingen van opgenomen