Nederlands
Uitgebreide vertaling voor ontvlucht (Nederlands) in het Frans
ontvlucht:
-
ontvlucht (gevlucht; uitgeweken)
Vertaal Matrix voor ontvlucht:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
réfugié | asielzoeker; ontheemde; refugié; staatloze; uitgewekene; vluchteling; vluchtelinge | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
réfugié | gevlucht; ontvlucht; uitgeweken |
Verwante woorden van "ontvlucht":
ontvlucht vorm van ontvluchten:
-
ontvluchten (vluchten; wegkomen; weglopen; ontsnappen aan; zich vrijmaken; ontkomen; wegrennen; ontglippen)
fuir; filer; partir en courant; ficher le camp; réussir à sortir; s'enfuir; s'échapper; s'évader; lever l'ancre-
fuir werkwoord (fuis, fuit, fuyons, fuyez, fuient, fuyais, fuyait, fuyions, fuyiez, fuyaient, fuîmes, fuîtes, fuirent, fuirai, fuiras, fuira, fuirons, fuirez, fuiront)
-
filer werkwoord (file, files, filons, filez, filent, filais, filait, filions, filiez, filaient, filai, filas, fila, filâmes, filâtes, filèrent, filerai, fileras, filera, filerons, filerez, fileront)
-
partir en courant werkwoord
-
ficher le camp werkwoord
-
réussir à sortir werkwoord
-
s'enfuir werkwoord
-
s'échapper werkwoord
-
s'évader werkwoord
-
lever l'ancre werkwoord
-
-
ontvluchten (wegvluchten; vluchten; ontsnappen; uitwijken; ontkomen)
Conjugations for ontvluchten:
o.t.t.
- ontvlucht
- ontvlucht
- ontvlucht
- ontvluchten
- ontvluchten
- ontvluchten
o.v.t.
- ontvluchtte
- ontvluchtte
- ontvluchtte
- ontvluchtten
- ontvluchtten
- ontvluchtten
v.t.t.
- ben ontvlucht
- bent ontvlucht
- is ontvlucht
- zijn ontvlucht
- zijn ontvlucht
- zijn ontvlucht
v.v.t.
- was ontvlucht
- was ontvlucht
- was ontvlucht
- waren ontvlucht
- waren ontvlucht
- waren ontvlucht
o.t.t.t.
- zal ontvluchten
- zult ontvluchten
- zal ontvluchten
- zullen ontvluchten
- zullen ontvluchten
- zullen ontvluchten
o.v.t.t.
- zou ontvluchten
- zou ontvluchten
- zou ontvluchten
- zouden ontvluchten
- zouden ontvluchten
- zouden ontvluchten
diversen
- ontvlucht!
- ontvlucht!
- ontvlucht
- ontvluchtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor ontvluchten:
Wiktionary: ontvluchten
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ontvluchten | → fuir; échapper | ↔ flee — to escape from |