Nederlands
Uitgebreide vertaling voor ontspruiten (Nederlands) in het Frans
ontspruiten:
-
ontspruiten (afstammen; voortkomen; afkomstig zijn; stammen; spruiten)
descendre de; venir de; provenir de; être originaire de; provenir; être issu de; germer-
descendre de werkwoord
-
venir de werkwoord
-
provenir de werkwoord
-
être originaire de werkwoord
-
provenir werkwoord (proviens, provient, provenons, provenez, proviennent, provenais, provenait, provenions, proveniez, provenaient, provins, provint, provînmes, provîntes, provinrent, proviendrai, proviendras, proviendra, proviendrons, proviendrez, proviendront)
-
être issu de werkwoord
-
germer werkwoord (germe, germes, germons, germez, germent, germais, germait, germions, germiez, germaient, germai, germas, germa, germâmes, germâtes, germèrent, germerai, germeras, germera, germerons, germerez, germeront)
-
-
ontspruiten (voortkomen uit; uitkomen; ontspringen; ontstaan uit; uitbotten; uitlopen)
prendre sa source; naître de; germer; pousser-
prendre sa source werkwoord
-
naître de werkwoord
-
germer werkwoord (germe, germes, germons, germez, germent, germais, germait, germions, germiez, germaient, germai, germas, germa, germâmes, germâtes, germèrent, germerai, germeras, germera, germerons, germerez, germeront)
-
pousser werkwoord (pousse, pousses, poussons, poussez, poussent, poussais, poussait, poussions, poussiez, poussaient, poussai, poussas, poussa, poussâmes, poussâtes, poussèrent, pousserai, pousseras, poussera, pousserons, pousserez, pousseront)
-
Conjugations for ontspruiten:
o.t.t.
- ontspruit
- ontspruit
- ontspruit
- ontspruiten
- ontspruiten
- ontspruiten
o.v.t.
- ontsproot
- ontsproot
- ontsproot
- ontsproten
- ontsproten
- ontsproten
v.t.t.
- ben ontsproten
- bent ontsproten
- is ontsproten
- zijn ontsproten
- zijn ontsproten
- zijn ontsproten
v.v.t.
- was ontsproten
- was ontsproten
- was ontsproten
- waren ontsproten
- waren ontsproten
- waren ontsproten
o.t.t.t.
- zal ontspruiten
- zult ontspruiten
- zal ontspruiten
- zullen ontspruiten
- zullen ontspruiten
- zullen ontspruiten
o.v.t.t.
- zou ontspruiten
- zou ontspruiten
- zou ontspruiten
- zouden ontspruiten
- zouden ontspruiten
- zouden ontspruiten
diversen
- ontspruit!
- ontspruit!
- ontsproten
- ontspruitend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor ontspruiten:
Wiktionary: ontspruiten
ontspruiten
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ontspruiten | → naître | ↔ spring to life — start to exist |
• ontspruiten | → germer | ↔ sprout — to grow, to germinate |
Computer vertaling door derden: