Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
adultère
|
het niet-trouw-zijn; ontrouw; perfidie; trouwbreuk; trouweloosheid
|
overspel
|
infidèle
|
|
afvallige; verzaakster; verzaker
|
infidélité
|
het niet-trouw-zijn; ontrouw; perfidie; trouwbreuk; trouweloosheid
|
afvalligheid; desertie; onbetrouwbaarheid; verlating
|
malhonnêteté
|
het niet-trouw-zijn; ontrouw; perfidie; trouwbreuk; trouweloosheid
|
oneerlijkheid
|
perfidie
|
het niet-trouw-zijn; ontrouw; perfidie; trouwbreuk; trouweloosheid
|
arglist; arglistigheid; doortraptheid; geniepigheid; geslepenheid; gewiekstheid; giftigheid; gladheid; leepheid; linkheid; listigheid; onechtheid; sluwheid; snoodheid; valsheid; venijn; venijnigheid; verraderlijke eigenschap; verraderlijkheid; virulentie
|
trahison
|
het niet-trouw-zijn; ontrouw; perfidie; trouwbreuk; trouweloosheid
|
felonie; trouweloosheid; verraad
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
adultère
|
ontrouw; overspelig
|
|
infidèle
|
ontrouw; overspelig
|
afgodsdienstig; afvallig; perfide; trouweloos; vals; verraderlijk
|
malhonnête
|
ontrouw; overspelig
|
onbillijk; oneerlijk; ongegrond; onrechtvaardig; onredelijk; onterecht; unfair
|
perfide
|
ontrouw; overspelig
|
achterbaks; arglistig; bedriegelijk; doortrapt; duivelachtig; duivels; gefingeerd; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; giftig; gluiperig; heimelijk; in het geheim; in het geniep; kwaadaardig; kwaadwillig; leep; link; listig; met slechte intentie; min; nagemaakt; onecht; onwaar; op steelse wijze; perfide; slecht; slinks; sluw; snood; steels; steelsgewijze; stiekem; tersluiks; uitgekookt; vals; venijnig
|
perfidement
|
ontrouw; overspelig
|
achterbaks; bedriegelijk; doortrapt; duivelachtig; duivels; gefingeerd; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; heimelijk; in het geheim; in het geniep; kwaadaardig; leep; listig; nagemaakt; onecht; onwaar; op steelse wijze; perfide; slinks; sluw; snood; steels; steelsgewijze; stiekem; tersluiks; uitgekookt; vals
|
traîtreusement
|
ontrouw; overspelig
|
achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gevaarlijk; gewiekst; gluiperig; in het geniep; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; trouweloos; uitgekookt; vals; verraderlijk
|