Nederlands
Uitgebreide vertaling voor ontlokken (Nederlands) in het Frans
ontlokken:
-
ontlokken
provoquer; arracher; inciter à-
provoquer werkwoord (provoque, provoques, provoquons, provoquez, provoquent, provoquais, provoquait, provoquions, provoquiez, provoquaient, provoquai, provoquas, provoqua, provoquâmes, provoquâtes, provoquèrent, provoquerai, provoqueras, provoquera, provoquerons, provoquerez, provoqueront)
-
arracher werkwoord (arrache, arraches, arrachons, arrachez, arrachent, arrachais, arrachait, arrachions, arrachiez, arrachaient, arrachai, arrachas, arracha, arrachâmes, arrachâtes, arrachèrent, arracherai, arracheras, arrachera, arracherons, arracherez, arracheront)
-
inciter à werkwoord
-
Conjugations for ontlokken:
o.t.t.
- ontlok
- ontlokt
- ontlokt
- ontlokken
- ontlokken
- ontlokken
o.v.t.
- ontlokte
- ontlokte
- ontlokte
- ontlokten
- ontlokten
- ontlokten
v.t.t.
- heb ontlokt
- hebt ontlokt
- heeft ontlokt
- hebben ontlokt
- hebben ontlokt
- hebben ontlokt
v.v.t.
- had ontlokt
- had ontlokt
- had ontlokt
- hadden ontlokt
- hadden ontlokt
- hadden ontlokt
o.t.t.t.
- zal ontlokken
- zult ontlokken
- zal ontlokken
- zullen ontlokken
- zullen ontlokken
- zullen ontlokken
o.v.t.t.
- zou ontlokken
- zou ontlokken
- zou ontlokken
- zouden ontlokken
- zouden ontlokken
- zouden ontlokken
en verder
- is ontlokt
- zijn ontlokt
diversen
- ontlok!
- ontlokt!
- ontlokt
- onttlokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze