Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
actif
|
|
actieve vorm; activum; bedrijvende vorm; boedel; huisraad; inboedel
|
nerveux
|
|
neuroot; zenuwlijder; zenuwpees
|
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
actif
|
onrustig; roerig; woelig
|
actief; arbeidend; arbeidzaam; bedrijvig; beweeglijk; bezig; daadkrachtig; druk; dynamisch; energiek; levendig; nijver; noest; snelwerkend; werkend; werkzaam
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
affairé
|
onrustig; roerig; woelig
|
actief; bedrijvig; bezig; druk
|
agité
|
bewogen; onrustig; roerig; turbulent; veelbewogen; woelig
|
geagiteerd; gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; hard; hardop; hectisch; jachtig; levendig; luid; luidkeels; ongedurig; uit volle borst; verhit
|
animé
|
onrustig; roerig; woelig
|
actief; bedrijvig; bevlogen; beweeglijk; bezet; bezield; bezig; blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; druk; drukbezet; drukpratend; dynamisch; energiek; enthousiast; fideel; fleurig; geanimeerd; geestdriftig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; lawaaierig; levendig; levenslustig; luid; luidruchtig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; rumoerig; tierig; uitgelaten; vief; vol fut; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig
|
chauffé
|
nerveus; onrustig
|
geagiteerd; koorts hebbend; koortsachtig; koortsig; levendig; opgewarmd; verhit
|
d'une manière agitée
|
bewogen; onrustig; roerig; turbulent; veelbewogen; woelig
|
geagiteerd; geprikkeld; geërgerd; geïrriteerd; levendig; verhit
|
mouvementé
|
bewogen; onrustig; roerig; turbulent; veelbewogen; woelig
|
bekakt; bewogen; dikdoenerig; geaffecteerd; gepassioneerd; gevoelvol; geëmotioneerd
|
nerveuse
|
onrustig; roerig; woelig
|
|
nerveux
|
nerveus; onrustig; roerig; woelig
|
gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; jachtig; nerveus; ongedurig; schichtig; schrikachtig; vreesachtig; zenuwachtig
|
remuant
|
onrustig; roerig; woelig
|
actief; beweeglijk; bezet; blij; blijmoedig; dartel; druk; drukbezet; dynamisch; energiek; levendig; levenslustig; monter; opgetogen; opgewekt; spartelend; tierig; vrolijk
|
sans relâche
|
onrustig; roerig; woelig
|
aanhoudend; altijd; altijddurend; constant; continu; continue; doorlopend; eeuwig; immer; onafgebroken; onafgelaten; ononderbroken; onophoudelijk; permanent; rusteloos; steeds; voortdurend
|
sans repos
|
onrustig; roerig; woelig
|
rusteloos
|
turbulent
|
bewogen; onrustig; roerig; turbulent; veelbewogen; woelig
|
bezet; blij; blijmoedig; dartel; druk; drukbezet; lawaaierig; levendig; levenslustig; luid; luidruchtig; monter; ongedurig; opgetogen; opgewekt; rumoerig; stoeiziek; tierig; uitbundig; uitgelaten; vrolijk
|
échauffé
|
nerveus; onrustig
|
geagiteerd; geprikkeld; geërgerd; geïrriteerd; koorts hebbend; koortsachtig; koortsig; levendig; verhit; vurig
|