Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor omwinden (Nederlands) in het Frans

omwinden:

omwinden werkwoord (omwind, omwindt, omwond, omwonden, omwonden)

  1. omwinden (om het lijf binden; ombinden)
    lier quelque chose autour de son corps; attacher; nouer; envelopper
    • attacher werkwoord (attache, attaches, attachons, attachez, )
    • nouer werkwoord (noue, noues, nouons, nouez, )
    • envelopper werkwoord (enveloppe, enveloppes, enveloppons, enveloppez, )

Conjugations for omwinden:

o.t.t.
  1. omwind
  2. omwindt
  3. omwindt
  4. omwinden
  5. omwinden
  6. omwinden
o.v.t.
  1. omwond
  2. omwond
  3. omwond
  4. omwonden
  5. omwonden
  6. omwonden
v.t.t.
  1. heb omwonden
  2. hebt omwonden
  3. heeft omwonden
  4. hebben omwonden
  5. hebben omwonden
  6. hebben omwonden
v.v.t.
  1. had omwonden
  2. had omwonden
  3. had omwonden
  4. hadden omwonden
  5. hadden omwonden
  6. hadden omwonden
o.t.t.t.
  1. zal omwinden
  2. zult omwinden
  3. zal omwinden
  4. zullen omwinden
  5. zullen omwinden
  6. zullen omwinden
o.v.t.t.
  1. zou omwinden
  2. zou omwinden
  3. zou omwinden
  4. zouden omwinden
  5. zouden omwinden
  6. zouden omwinden
en verder
  1. ben omwonden
  2. bent omwonden
  3. is omwonden
  4. zijn omwonden
  5. zijn omwonden
  6. zijn omwonden
diversen
  1. omwind!
  2. omwindt!
  3. omwonden
  4. omwindend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor omwinden:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
attacher om het lijf binden; ombinden; omwinden aan een touw vastleggen; aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aan elkaar knopen; aanbakken; aaneenbinden; aaneenplakken; aangespen; aanhaken; aanhechten; aankoppelen; afbinden; afsnoeren; beschikbaar maken; bevestigen; binden; boekbinden; dichtbinden; dichtgespen; dichtrijgen; dichtsnoeren; ergens aan bevestigen; hechten; iets vastkleven; inbinden; kleven; klitten; knevelen; knopen; koeken; koppelen; lijmen; opbinden; opplakken; plakken; rijgen; samenbinden; samenknopen; samenkoppelen; snoeren; strikken; toebinden; toegespen; vastbinden; vastgespen; vasthaken; vasthechten; vastknopen; vastkoppelen; vastleggen; vastlijmen; vastmaken; vastplakken; vastsjorren; vastzetten; verbinden; verzekeren
envelopper om het lijf binden; ombinden; omwinden bedekken; bemantelen; beperken; bijsluiten; bijvoegen; emballeren; hullen; indammen; inhullen; inkapselen; inkleden; inpakken; inpalmen; inperken; insluiten; inwikkelen; limiteren; maskeren; omcirkelen; omhullen; omsingelen; omsluiten; omwikkelen; toevoegen; van afsluitende laag voorzien; verhullen; verpakken; versluieren; wikkelen
lier quelque chose autour de son corps om het lijf binden; ombinden; omwinden
nouer om het lijf binden; ombinden; omwinden aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenbinden; aangaan; aanknopen; afbinden; afsnoeren; bevestigen; binden; dichtbinden; ergens aan bevestigen; knevelen; knopen; ophangen; opknopen; samenbinden; samenknopen; strikken; toebinden; vastbinden; vastknopen; vastmaken; vastsjorren; vastzetten; verbinden; voorbinden; voordoen